Ter nagedachtenis aan Simon Vinkenoog ©Peter ten Hoopen Uit King Acid, Contact, 1999. ISBN 90 254 2149 0 JAZZ WAS HEILIG IN DIE DAGEN. De beoefenaars werden vereerd als hogepriesters en als sociaal fenomeen had het een waarde die ver uitsteeg boven amusement. Jazz had inhoud. Het had te maken met strijd tegen onderdrukking, met het delen van pijn en verdriet en extatische vreugde, en met schoppen tegen de gevestigde orde. De trance-achtige
toestand die jazz teweegbracht bezorgde mensen voor wie het leven een
slavenkamp of een dwangbuis was, zo geen bevrijding dan toch een spirituele
ontsnapping. Een jazz-sessie was een soort zwarte mis (zonder de satanische
connotaties, maar niet zonder het offeren van maagden), opgevoerd in donkere
rokerige ruimtes, liefst diep in de nacht. De exaltatie kon worden verhevigd
door toevoeging van Het Woord, waardoor 'Jazz and Poetry' ontstond. Dichters
beklommen het podium en scandeerden hun gerijmde of ongerijmde verzen. De hoofdtempel in
Amsterdam was de Sheherazade. Een paar weken na de tweede yagé-ervaring was er
een jamsession met Ben Webster, de zoetgevooisde tenoor-saxofonist die
Amsterdam tot zijn tweede thuis had gemaakt. De zaak was bomvol, dringen voor
staanplaats. Het licht, met zijn diepe schaduwen en door rook gefilterde
spotlights, was tegelijk melancholiek en opwindend. Aan de weinige tafeltjes
zaten jonge mannen in zwarte leren jasjes sigaretten te roken, hun armen om
vrouwen in zwarte coltruitjes en zonnebrillen. Allemaal heel nouvelle vague. De stemming, net als
Websters toon, was vredig en liefdevol. 'Love
is in the air...' Niet de alomvattende liefde van Flower-Power (dat kwam
pas vijf jaar later), maar een sensuele openheid, een in het openbaar delen van
sterke emoties - met erotische boventonen en een pikant, samenzweerderig
element. Het was duideljk dat velen hier genoten van een zonde die ik vergeefs
had geprobeerd te bedrijven. Naast de bar, bij de
deur naar de toiletten, stond een dichte kluwen mannen en vrouwen die nog
dieper in vervoering leken dan de doorsnee bezoekers. Ze staarden in de ruimte,
hun ogen half geloken, een vage glimlach op het gezicht. Moed vergarend, werkte
ik me met de ellebogen richting bar, bestelde een cognac-lime, en vroeg de
barkeeper achteloos of hij wat marihuana had. 'Marihuana is hier
verboden.' Zijn stem was kortaf, bijna dreigend. 'Kom op zeg,
iedereen weet dat er in de Zade gerookt wordt.' Tien tegen één dat had hij wat
onder de toonbank, ter verkoop aan de toiletploeg. De man keek langs me heen:
'Volgende?' Ik schoof de menigte
in met mijn laf zoete drankje. Net toen ik de avond wilde afschrijven was er
tumult bij de voordeur. Een lange blonde man met zoekende lichtblauwe ogen was
binnengekomen; midden in de dertig, en in gezelschap van een veel jongere vrouw
die even lang was, vrijvallend zwart haar had en intense donkere ogen. Ze
werden verwelkomd door opgewonden kreten en doorgelaten naar voren, waar opeens
vrije stoelen waren. Opeens herkende ik hem van krantefoto's: dit was Simon
Vinkenoog, de hogepriester, in de pers verketterd voor zijn gebruik van het
heilige kruid. Aan het eind van Ben
Webster's set sprong Vinkenoog het podium op en begon poëzie voor te dragen
zoals ik het nog nooit iemand had zien doen. Zijn hele lichaam leek mee te
spreken: hij zwiepte op zijn benen als een populier in de storm en maaide met
de armen als een profeet in de roes van visioenen. Woorden stroomden uit hem
alsof hij ze onder hoge druk had ingehouden. Nu eens schreeuwde hij het uit,
dan fluisterde hij zo intiem als een moeder die haar baby koost. Al gauw oogde
hij als een marathonloper, zweet druipend over zijn gezicht. Hij leek het niet
te merken en gaf zichzelf over aan zijn publiek: Ik lees hier
gedichten Ik was verpletterd. Hier stond ik, jonge man die zichzelf als dichter beschouwde, plotseling voor een echte. Een man van vlees en bloed die je droefheid, woede, schaamte, vreugde, liefde kon doen voelen. Die je kon verwonden, helen, ophitsen, troosten. Die je stemming kon kleuren en je denken boetseren. Dit was dichten. Dit was kunst. Niet de woorden waren het geheim, maar de overgave. Zodra de dichter
onder gejuich van het podium stapte, door de band vaarwel gewenst met een paar
slotakkoorden, drong ik naar hem toe, snel een opener verzinnend. Nadat alle
vrouwen in coltruitjes klaar waren hem te zoenen, schoof ik mijn gezicht voor
het zijne: 'Meneer Vinkenoog, ik werk voor de Apeldoornse Courant (er had
weleens een gedicht van me ingestaan) en ik zou u erg graag interviewen.' 'Doen we. Ik sta
altijd open voor jonge verslaggevers. Bel me een keer op...' Hij graaide in
zijn binnenzak, vond zijn entreekaartje en krabbelde er een telefoonnummer op,
mijn leugen aldus belonend met een toegang tot zijn leven die zou leiden tot
levenslange vriendschap. Het interview vond een week later plaats in Vinkenoog's etage op de Bloemgracht. Ik moet inderdaad gedacht hebben aan publicatie, want in mijn archief zit een uitgewerkte tekst, inclusief versprekingen en gestotter, wat in die tijd modern was. De conversatie was structuurloos, maar raakte aan een paar zaken die later centrale thema's in mijn eigen werk zouden worden. Sprekend over zijn experimenten met LSD en mescaline: 'Ik schrijf over die ervaringen omdat ik ze wil gebruiken in de kruisvaart die ik als schrijver voer. Ik probeer mensen aan mijn kant te krijgen...' Of, zoals hij het in een gedicht uit 1963 verwoordde: "Ik dicht voor mensen die hebben meegemaakt; de anderen kunnen toe met het grote zwijgen." Interviewer:
'Beperkt dat uw publiek niet tot een kleine groep gelijkgezinden?' Vinkenoog, hartelijk
lachend: 'Natuurlijk, maar dat is altijd al zo geweest, met alle visionaire
schrijvers. Je kunt het zo mooi verpakken, zoals Hesse deed, dat je de
Nobelprijs wint, maar de boodschap is uitsluitend gericht op een klein aantal
zoekenden.' Eén scène liet ik
voorzichtigheidshalve onuitgewerkt - niet de minst belangrijke. In de
woonkamer, gedecoreerd met Indiase mandala's, foto's van Einstein, Wittgenstein
en Monroe en een delicate maar expliciete Velthoen prent van mijn gastheer en
gastvrouw in coïtus, werd mijn oog getrokken naar een poster van een wijdogige
Jimi Hendrix. Ik
hoorde hem zingen: 'But first, are you... experienced? Have you ever been...
experienced?' Vinkenoog zag me
naar de poster kijken en vroeg: 'Hoe zit het met jou, heb jij de 'experience'
al gehad?' Ik was verwonderd dat hij ook behoorde tot de groep mensen met wie
ik gedachtengemeenschap had. 'Nou, ik heb nog
nooit LSD of mescaline gebruikt, maar wel onlangs wat yagé gehad. Uit wat ik
gelezen heb krijg ik de indruk dat de uitwerking er veel op lijkt.' 'Yagé?' Vinkenoog
keek alsof er opeens een Indiaan achter me stond. 'Waar heb je dat nou
vandaan?' 'Hier in Amsterdam. Ik
probeerde wat marihuana te kopen en dat was er niet en toen verkocht iemand me
die yagé. Het was erg goed - ik vond het tenminste fantastisch. Ik begrijp dat
het veel sterker is dan marihuana.' 'Bedoel je dat je
nog nooit marihuana hebt gerookt?' 'Nee.' Vinkenoog tot zijn
vrouw Reineke, de donkerogige schone met wie ik hem in de Sheherazade had
gezien: 'Hoor je dat? Die jongen heeft nog nooit gerookt maar hij heeft wel
getript op dat Zuid-Amerikaanse spul! Weet je dat William Burroughs en Allen
Ginsberg helemaal naar Colombia zijn getrokken voor dat spul? Reineke: 'Niet
jaloers worden, schat.' Vinkenoog: 'Ik ben
niet jaloers, ik ben alleen, eh...' Hij sprong op, graaide in de wand met
boeken en toonde een dun boekje, The Yage Letters, een verslag van Burroughs'
en Ginsbergs zoektochten naar een brujo,
een Indiaanse priester, die bereid was het sacrament voor hen te bereiden. De
passage waar bij het openslaan het oog opviel: "Dit is wat me overkwam. Yagé
is reizen door ruimte en tijd. De kamer lijkt te schudden en te vibreren van
beweging." Elders: "Levendige mentale beelden, aphrodisiacale
werking, gekkigheid en gegiechel." 'Komt bekend voor,'
zei ik, grinnikend bij de herinnering. 'Je kunt het van me
lenen - als je belooft het terug te brengen.' De belofte werd
graag gegeven, het betekende dat ik terug mocht komen. Concreet betekende het
nog iets anders. Me was net een reisgidsje overhandigd dat tien jaar later, in
1974, de aanzet zou vormen voor een eigen yagé-expeditie, samen met Ewald
Vanvugt, naar de regenwouden van Colombia. Het was de eerste van vele
vingerwijzingen die Vinkenoog me in de loop van de jaren zou geven. (Nu,
terwijl ik de citaten check in mijn door de jungle bezoedelde exemplaar van The Yage
Letters, en naar die grofkorrelige omslagfoto van een Indiaan onder invloed
staar, wordt ik getroffen door een coïncidentie: vandaag, zeventig jaar oud,
toont Vinkenoog een treffende gelijkenis met die trippende oude brujo.) Terwijl ik het
boekje doorbladerde op zoek naar meer frappante passages, maar voornamelijk
stootte op kotsen, bordeelgang en andere vormen van ellende, werd een andere
bezoeker binnengelaten, een jonge zwarte met een aangenaam rond gezicht en een
oerwoudnaam: Tsjombo. Hij sprak Nederlands met een warm, tropisch accent. Vinkenoog
trok zich met hem terug in de keuken. Er klonken gedempte stemmen en geritsel
van papier. Een ogenblik later kwamen ze terug in de kamer, Vinkenoog met een
bruine envelop in de hand. 'Zo, Yagé-Man, het
wordt tijd je eens in te wijden in de mildere variëteit. Wil je wat gras
roken?' De uitwerking was heel verrassend. Zo verrassend dat ik bleef lachen. Het effect was al in een paar seconden te merken, en bijzonder aangenaam. Warm en fluwelig, en alles tintelde. Bij het opstaan bleek ik rubberen knieën te hebben, dat was grappig, en toen ik begon te lopen schatte ik mijn eigen omvang verkeerd in en bonkte met mijn schouder tegen de deurstijl en dat was nog veel grappiger. Net als yagé inderdaad, maar veel minder zwaar, en iedereen glimlachte en leek even verbaasd als ik, alsof de ervaring ook na vele keren voor hen nieuw was gebleven. Hen te zien genieten maakte me opgewonden blij. Er kwamen andere
mensen binnen en die rookten ook allemaal wat. Je kon zien dat de marihuana al
op ze inwerkte voor ze de eerste trek hadden genomen. Dat was immens grappig en
liet me nog harder lachen. De andere aanwezigen juichten mijn uitgelaten
vreugde toe, mijn spontane voorstelling van de homo ridens, en zeiden hoe leuk het was te zien dat ik er zo van
genoot en dat was weer zo grappig... Het is nooit
opgehouden. Ik lach nog steeds vaak, met en zonder reden, en, zoals Simon
Carmiggelt me vrolijk toevoegde, een paar dagen voor hij stierf van ouderdom:
'Ik lach nog steeds zonder bril.' Het ernstigste effect van mijn ontdekking van marihuana was dat ik ophield met drinken. Geen cognacjes meer, geen Pernod. Dronkenschap had opeens alle aantrekkelijkheid verloren. Zeker, alcohol kan een soort high teweegbrengen, een veranderde geestestoestand met verlies van remmingen en betere toegang tot diepere lagen van bewustzijn, maar die duurt kort; bij hogere dosis volgt steevast een wazige geestestoestand waarin alle kreativiteit gesmoord is. Excessief gebruik van alcohol doodt het bewustzijn zelfs volledig, zoals me ooit bij eindexamenfeesten onthuld was. In The Varieties of Religious Experience
zei William James het eleganter: "Het is onderdeel van het diepere
mysterie en de tragedie van het leven dat vleugen en glimpen van iets dat we
onmiddellijk herkennen als uitmuntend velen van ons alleen gegund is in de
voorbijgaande vroege stadia van wat, als geheel genomen, zo'n minne intoxicatie
is." Van marihuana kon je
dat niet zeggen. Het ontspande, maar niet door verdoving en uitdoving van
functies. Integendeel, het zette alle hersencircuits op een merkbaar hoger
voltage en opende de deuren van mijn onderbewuste, de Deuren van de waarneming, zoals Aldous ze noemde in het
gelijknamige essay. Als je in rustige stemming was bracht het een droomachtige
toestand teweeg, bij vol bewustzijn, die uitnodigde tot contemplatie. Lezen
werd een metafysische ervaring. Het was alsof de essentie van 's schrijvers
boodschap van het papier oprees en regelrecht in je hoofd werd opgenomen. Schrijven leek ook
veel beter te gaan - althans op het mentale niveau. Fysiek werd het onmetelijk
veel moeilijker. Bij het tikken maakte ik de ene fout na de andere, vooral
trasnposities. Ik bleef tikken terwijl het papier allang van de rol was gelopen
en mijn vingers sloegen om de haverklap vast tussen de toetsen. Het was alsof
je op hoge hakken over een stenig veld moest lopen. Andere prestaties
van technische aard vormden een even grote uitdaging. Fietsen ging nog, maar op
de fiets komen was een circus-act die extra training vereiste. Vele dagelijkse
handelingen moest opnieuw aangeleerd worden, maar na een paar maanden gewenning
werd de apraxie gelijdelijk overwonnen - hoewel elke marihuanaroker bij tijd en
wijle verrast kan worden door een onbekende variëteit. Zijn/haar algemene
onhandigheid is notoir. Regelmatige gebruikers,
vooral zij die hashish prefereren, hebben allemaal brandgaatjes in hun
stoelleuningen, truien, broeken en blote dijen. Een vriend van me ontdekte
laatst een brandgaatje op de kruin van zijn schoothond. Een ander schoolvoorbeeld:
man is te stoned om nog een joint te kunnen rollen, maar doet het toch; bij de
eerste toke valt er een gloeiend
bonkje as uit, om te verdwijnen in zijn langharige Besouw tapijt; hij bukt zich
in paniek, wolken rook uithoestend, en beukt zijn voorhoofd tegen de rand van de
salontafel. Men zou hierdoor
kunnen denken dat rokers gevaarlijke automobilisten zijn. Het oordeel is echter
niet zo eenduidig. Een joint roken achter het stuur is zonder twijfel heel
gevaarlijk. Meerdere keren ben ik tenauwernood aan de dood ontsnapt toen degene
met mie ik meereed de joint in zijn schoot liet vallen, van zijn stoel opvloog
en onder zijn kont begon te maaien. Kennelijk waren ze allemaal bezorgder over
hun stoffering dan om levens. (Dit is geen deviant gedrag, maar normale
handelwijze onder automobilisten van elke levensstijl.) Toch is er een reden
om stoonde chauffeurs te verkiezen, niet alleen boven dronken chauffeurs, maar
ook boven veel nuchtere. Deze verklaring, die een vloek moet zijn voor elke
volksvertegenwoordiger zonder eigen ervaring, vereist wellicht enige uitleg
over de emotionele veranderingen die hennep bewerkstelligt. Rokers verliezen
typisch gesproken alle concurrendiedrift - de belangrijkste reden waarom veel
overheden ervan dromen het kruid uit te roeien. Het waren de Britten die, aan
het eind van de 19e eeuw, voor het eerst moeilijkheden maakten over gras, dat
over de hele wereld vrijelijk gebruikt was sinds kort na de ontdekking van het
vuur. Als koloniale heersers van Egypte wensten de Britten zoveel rijkdom uit
het land te persen als menselijk gezien mogelijk was. Dit vereiste dat elke
werkkracht in het land zich met volle inzet voor hen af zou beulen. Maar als
een Egyptische fellah in de
vruchtbare Nijl Vallei één katoenveldje geploegd had en een rokertje opstak om
te vieren, kon hij er daarna met geen os meer toe worden bewogenom nog een
veldje te doen. Dit steile dalen van
de prestatiedrang schaadde de tabaks- en katoencultures en frustreerde aandeelhouders
in Richmond en Belgravia die bij hun vriendjes in het House of Lords gingen
klagen. De politici bedienden de magnaten op hun wenken, haalden de zweep uit
de kast en zetten de hele verbodsmachinerie in gang die nu nog steeds vrijwel
heel de wereld teistert - een koloniale erfenis die opzettelijk gerekt wordt
door de machthebbers van onze meest vlijtige naties.[1] ) Het ontspannende
effect maakt rokers tot minder agressieve verkeersdeelnemers. Wat kan het
schelen als die gejaagde carrièremaker zich voor je dringt? Waarom zou je je
haasten? Mellow out! Bezit je ziel in vrede... Rokers zijn bovendien vaak zo
onder de indruk van hun ervaring en van de snelheid van het leven om hen heen,
dat ze opzettelijk langzaam rijden om meer reactietijd te krijgen. In bepaalde
wijken in de Verenigde Staten let de politie speciaal op langzaam bewegende
voertuigen. Warning travellers: watch your speed! Een van de gasten die zich die middag bij Vinkenoog om de rooktafel schaarden was Drs. Bart Huges, de zacht sprekende, kortgeknipte semi-arts die een half jaar later een gat in zijn hoofd zou boren om high te worden. Bart was afgestudeerd in de medicijnen, maar had zijn assistentschap niet afgemaakt en daardoor geen artsendiploma verworven. Hij stelde voor dat ik hem ook zou interviewen. Bart Huges woonde in
een vervallen pand in de Herenstraat, tussen de grachten. Zijn verdieping, met
de kale houten trap en kale vloeren was donker en sober. Hij op een
keukenstoel, streng rechtop, zo kalm als de Boeddha. Hij glimlachte tijdens het
hele gesprek, dat aan zijn kant vaak ontaardde in monologen over zijn
wereldschokkende theorie: dat high zijn veroorzaakt wordt door een toename van
het hersenbloedvolume, en dat er als brandstof voor de daardoor veroorzaakte
intensievere hersenactiviteit extra glucose nodig is. Thee werd geserveerd met
vijf scheppen rietsuiker. Aldous Huxley,
herinnerde ik me, had het ook al over suiker. 'Als het brein suikertekort
krijgt, verzwakt het ondervoede ego, maakt het zich niet langer druk om alle
nodige klusjes uit te voren, en verliest het alle belangstelling voor die
ruimtelijke en tijdelijke relaties die zoveel betekenen voor een organisme dat
in de wereld vooruit wil komen.' Kon het zijn dat trippen niet meer was dan
acute hypoglucaemie? Bart Huges
publiceerde zijn theorie in de vorm van een handgeschreven rol, drie meter
lang, met handingekleurde illustraties van hersenen, longen en hart: Homo Sapiens Correctus. Toen verkocht in
de hippere boekhandel, genummerd en gesigneerd voor f.50,-, nu een begeerlijk
en zeldzaam memorabilium. De Universiteit van Amsterdam verwierf er één in de
jaren '80. Bij herlezing vallen
geen logische fouten op. Het lijkt allemaal zo klaar als een klontje. Of het
allemaal medisch steekhoudend is valt door een leek niet te beoordelen, maar in
de praktijk doet Huges' theorie wat goede theorieën veronderstel worden te
doen: ervaringsfeiten verklaren. De enige ervaring op zijn rol die weinig
anderen testten, is trepanatie. Maar zelfs als hij het op dat punt mis heeft,
blijft zijn Homo Sapiens Correctus
toch overeind als een prachtige metafoor voor het streven van de mens naar een
hogere bewustzijnstoestand. Bart zag het als
zijn taak de wereld kond te doen van de verschillende methoden om het hersenbloedvolume
te vergroten, zoals op het hoofd staan, de nekvenen dichtdrukken om de druk in
de hersenen te vergroten, wisselbaden, marihuana roken en zijn geliefde
trepanatie. Dit laatste is een chirurchische ingreep die bestaat uit het maken
van een opening in de schedel. De operatie heeft een lange geschiedenis.
Archeologen hebben in verschillende oude culturen, waaronder de Mayas en Incas,
schedels met gaten gevonden die duidelijke tekenen vertonen van
post-traumatisch botherstel. Kennelijk overleefden de patiënten. Wat was het
doel van deze ingreep, die in Maya-kunst wordt afgebeeld als een ritueel, onder
toezicht van priesters? Bart legde uit dat
de operatie, door ruimte te creëren voor expansie, het hersenbloedvolume
terugbracht tot het niveau dat we genieten als kinderen, voordat de naden
verkalken en de fontanellen zich sluiten. 'Het hoofd van een kind kan
uitzetten,' doceerde de doctorandus geduldig, dat is waarom alle kinderen high
zijn. Ze verkeren nog in de natuurlijke staat van paradijslijke wezens die wij
als volwassenen kwijt raken. We zijn letterlijk verkalkt. Dit zou geen probleem
zijn als we op handen en voeten waren blijven lopen, met ons hoofd naar
beneden; maar omdat we per se ons hoofd omhoog willen dragen, trekt de
zwaartekracht bloed weg uit de hersenen. Daardoor verliezen we iets waarvan we
nu al bijna niet meer weten dat het bestaat...' Er is een opvallende
parallel met de oude Soefi parabel over de eilanders. Lang geleden zeilde een
groep mensen weg van het continent waar ze leefden, kwamen na lange
omzwervingen bij een onbewoond eiland, en besloten het te bevolken. De herinnering
aan het land van oorsprong werd nog vele generaties levend gehouden, en men
bleef boten bouwen voor de uiteindelijke terugkeer, maar geleidelijk verviel
hij van geschiedenis tot legende, toen tot mythe. Steeds meer mensen vonden het
moeilijk te geloven dat er ooit een continent was geweest. Uiteindelijk werden
botenbouw en het geloof alleen al in het bestaan van het continent verboden. Ketterij,
een gevaarlijke gekte. Maar door de eeuwen heen, duizend jaar lang, bleef een
kleine groep mensen in het geheim boten bouwen... 'Wij zijn zo
fortuinlijk dat we wegen hebben gevonden om moeiteloos ons hersenbloedvolume te
verruimen. Miljoenen jaren heeft de mensheid geworsteld om het
hersenbloedvolume op het oorspronkelijke niveau terug te brengen - vaak vergeefs.
Het is aandoenlijk: de Kale Praataap verheft zich op zijn achterpoten, fier om
zich heen kijkend, niet wetend wat zijn brein allemaal mist. Gelukkig heeft de
natuur ons de middelen gegeven om... Zeg, heb jij toevallig wat bij je?' Helaas niet; maar
een half uur later kwam Tsjombo toevallig langs met een zakje Congo. Dealers
kwamen altijd toevallig even langs, want je wist maar nooit of iemand iets
nodig had. Ze brachten vaak tastes
mee, proefstukjes, dus ook als er geen deal tot stand kwam verspreidde hun
komst altijd diep welbehagen. Geen gast was meer welkom dan de candyman. Welk uur van de dag of de
nacht het ook was: 'Ha, kom omhoog, de deur staat open!' Bart en ik schaften
gezamenlijk vijf gram aan. Nadat we er wat van gerookt hadden begon ik te rillen,
me opeens koud voelen in die kale, onverwarmde ruimte. 'Suikertekort,' was
Bart's diagnose. He bood me een Mars aan uit een grootverpakking. Onmiddellijk
spoelde er een warm infuus door mijn aderen. Hmmm, suiker! Wat had hij ook weer
over glucose gezegd? Om Huges' tractaat Waarheid en Werkelijkheid te citeren:
"Als gevolg van de toegenomen hersenstofwisseling, opgewekt door het
gebruik van paychovitaminen [Huges' term voor psychedelica], onttrekken de
hersenen meer suiker aan het bloed. Door telkens een mondvol glucose of suiker
te nemen bij het optreden van onaangename verschijnselen, als koude handen en
voeten, rillingen, beven en 'horrors', voorkomt men een ernstige
hypoglycemie." De herinnering drong
zich op aan mijn smachten naar bonbons; een case-history die Drs. Huges niet
onthouden mocht worden. 'Wat was dat? Yagé?
Hoe kwam je daar aan?' 'Van een jonge
student. Ik geloof dat hij het extract zelf heeft gemaakt.' 'Hoe zag het eruit?' 'Donkerbruine
vloeistof.' 'En smaakte het een
beetje laf bitter?' 'Ja, hoe weet je
dat?' 'Dat was geen yagé,
dat was LSD.' Wat? Ik had LSD
genomen? Twee keer? Zonder het zelfs maar te weten?' Het bleek dat Bart
een warme verstandhouding had met mijn leverancier: 'Onno... Ja, mijn goede
vriend Onno Nol. Hij is de eerste in het land die het gesynthetiseerd heeft. Maar
hij wil niet dat iedereen dat weet, want anders worden de verbodsmannetjes
wakker en... Dus nu noemt-ie het yagé, hè?' Bart's echtgenote
Barbara, donkere ogen, donker kort haar, snel en sarcastisch, had zich tot dan
op de achtergrond gehouden, stil en alert als een kat, altijd klaar om
aanstellers op de nek te springen. Nu glimlachte ze als een kind dat verblijd
wordt met een cadeautje. Tegelijk wist ze de warmte uit te stralen van een
moeder die haar kind de wereld ziet ontdekken. Deze trippers waren heerlijke
mensen. Ik voelde me verwelkomd in een gemeenschap, een broederschap, het
Geheim Genootschap der Gelukzaligen. We waren allemaal één grote familie en Simon Vinkenoog's woning, eerst op de Bloemgracht, toen op de Noordermarkt, was ons ouderlijk huis. Het stond altijd open voor wie er maar binnen wilde vallen. Het leek of elke dichter, saxofonist en popster in de wereld Vinkenoogs adres had. In zijn web bracht hij ons allen samen. Als het bijeenbrengen van gelijkgestemde zielen een edel werk is, dan is Simon Vinkenoog een heilige. In zijn huis voelde ik me als in de hemel. Mijn ziel was er in vrede en nooit alleen. Een gewone werkdag:
een jonge Duitse schilder loopt binnen met druipend psychedelisch werk en neemt
de woonkamer over voor een imprompu tentoonstelling; celebrity-kapper Mario
komt op de thee en verandert Reineke tussen het koekjes eten door in een
geisha, het haar opgestoken met chopsticks; de criminoloog Mr. Frits F.
Frenkel, in driedelig grijs, komt langs in zijn serie van pogingen om het
denken van LSD-gebruikers te doorgronden zonder daar zelf toe te gaan behoren;
een Franse dichteres met diepe zwoele stem wordt op gras aangeturnd, hetgeen
haar A
Toi La Gloire doet zingen met het zilveren stemmetje van een veertienjarige
op zomerkamp; Sonny Murray, de 'ritmeloze' drummer van de scheurende tenoor
Albert Ayler, hoopt even high te kunnen worden voordat hij die nacht op zal
treden in het concert in de Sheherazade, en gaat tollend de deur uit, verrast
door het Nieuw Amsterdams Peil. Een oudere buurman heeft bij de kapper
sensatieverhalen over de schrijver gelezen en komt langs om te zeggen dat hij
geen woord gelooft van die onzin, want hij weet dat Simon Vinkenoog een
aardige, nette man is, die van dieren houden en kinderen - helemaal niet zo'n
schorem als de kranten hem afschilderen. Door zijn
veelzijdige belezendheid kon Vinkenoog geestverruimende verbanden laten zien: de samadhi
van Ramakrishna vergeleken met out-of-body ervaringen van Amerikaanse
hartpatiënten die klinische dood overleefden; de Siberische sjamanen die
paddestoelen gebruikten en vondsten van dezelfde Amanita muscaria nabij Delphi waar de klassieke Griekse orakels
werden gehouden; Sonny Murray's golvende roffels die vaak dicht in de buurt
moesten komen van de twaalf impulsen per seconde die het alpha-ritme in de
hersenen stimuleren... Vinkenoog een
wandelende encyclopedie te noemen doet hem onrecht. Een wandelende bibliotheek
is al beter. Maar eerst en vooral was hij een dichter, een levende dichter,
altijd aan het werk. Zat je te praten dan pakte hij opeens pen en papier om
iets op te schrijven dat langskwam op één van de vele sporen in zijn hoofd. Of
hij dook opeens achter de schrijfmachine en ging erop zitten ratelen, terwijl
elders in de kleine woning acht mensen zaten thee te leuten en te lullen. Hij
is nog steeds zo. 'Luister!' riep
Simon soms als hij overeind sprong. Hij trok het papier uit de machine, griste
een langsgaande joint weg voor een snelle opfrisser, en declameerde uit
rookvolle borst: Wat taalt de wereld
naar het gedicht? 'Prachtig, Simon!'
Altijd verheffend, en jongensachtig bevlogen. Een soort dominee op speed. Mijn eigen werk sprong spontaan
in een hogere versnelling. Een maand na onze ontmoeting publiceerde Vrij
Nederland mijn eerste artikel, 'High raken bij de zaadhandelaar', baanbrekend
omdat het de high niet behandelde als verderfelijk, potentieel gevaarlijk
gedrag, maar als iets dat lekker, leuk en leerzaam kon zijn. Het beschreef hoe
andere bewustzijnstoestanden waren op te wekken met droogwaren en zaden van
kruidenwinkeltjes en tuinzaken - alle getest, met wisselend resultaat: Ipomea
violacea, de blauwe haagwinde, Hawaiian Baby Wood Rose, stramonium thee...
Gebruik door instabiele lieden werd ontraden, maar de teneur was: je geest is je
eigen en het zou je vrij moeten staan die te verkennen. Het stuk wees op de
diepe sociale angsten die kunnen leiden tot het verbod van sterke middelen:
"De mens duldt geen wezens in zijn nabijheid die leven in een
ervaringswereld die totaal afwijkt van de zijne; het maakt hem onzeker, doet
het gevoel van eigenwaarde wankelen, een dergelijk individu dient geëlimineerd;
écrasez l'infâme'. De mens hoort niet
graag die enkelingen die op welke wijze dan ook het bovennatuurlijke als een
realiteit ervaren, over deze realiteit praten." Deze zelfde onderliggende
angst voor het onbekende had drugs zo'n slechte pers bezorgd. De meeste
journalisten in die tijd waren drinkers. 'High raken bij de
zaadhandelaar' deed chemische exploratie van de geest spannend lijken. Het
raakte avontuurlijke zielen als een vleugje van iets verbodens, gaf de auteur
profiel in de gebruikersgroep, de 'scene'
ofwel 'sien', en geld toe. Journalistiek was een mooi vak, ik was dronken van
geluk: mijn muze groeide op, en ze begon brood te verdienen. |