DE GROTE SOEFI ZWENDEL©Peter ten Hoopen, 2011De Hakim van Hazrat Inayat KhanER WAS EENS een Indiase zanger van geestelijke liederen die zo heilig werd dat hij zijn luit aan de wilgen hing en alleen nog als guru optrad. Hij ging naar het westen, al vroeg in de 20e eeuw, waar hij een beweging stichtte met een liturgie die hij met goed gevoel voor de tijdsgeest "Universele Eredienst" noemde. Hij veroverde de salons van New York, Berkeley, Parijs, Moskou, Genève en Den Haag, waar sensibele zielen uit de betere standen elkaar troffen in een sfeer van geestelijke verfijning en innerlijke rijkdom.Met zijn elegante gewaden, lange haren, volle baard en kralensnoer, en die melodieuze, voor de zang getrainde stem, was hij perfect gecast voor de rol en hij werd een doorslaand succes. Hij huwde een Amerikaanse dame van goede komaf, en verwekte bij haar twee dochters en twee zonen. Na zijn dood versplinterde de door hem opgerichte beweging en verwerd geleidelijk tot een nieuw soort kerk - weer een georganiseerde religie erbij. Zo zou het leven van Hazrat Inayat Khan kunnen worden samengevat, op de letter correct. Maar het cynisme wringt. Ik voel mijn gevoelens botsen terwijl ik deze regels schrijf en haat mijn eigen reserves, omdat ik eerst zoveel van hem hield. Misschien zou ik dat nog moeten doen, maar als ik aan Inayat Khan denk, wordt hij altijd verduisterd door de zware schaduw, haastend door de nacht, van een man die zich zijn aureool meende te moeten toeëigenen. Door die roof brak voor mij de betovering en doofde de glans. Woede stroomde mijn vredige, het liefdesgevoel koesterende ziel in als een tersluiks in de nectar gegoten gif. Tijdens zijn eerste reis terug naar India, begonnen in 1926, overleed Hazrat Inayat Khan in 1927 te Delhi aan de griep, nog geen 45 jaar oud. Hij werd naar eigen wens begraven in de schaduw van het mausoleum van Quaja Nizamuddin-Aulia, een Soefi heilige die leefde van 1238 tot 1325. Na het heengaan van de "Pir-o-Murshid", de in Dit was het stadium der ontwikkelingen waarin ik de beweging leerde kennen. Toen Ewald Vanvugt en ik in 1969 naar Delhi kwam waren beide groepen daar vertegenwoordigd, maar mijn eerste contacten waren met het Vilayat kamp, de Soefi Beweging. Het graf werd beheerd door hun hoofdkwartier, dat er ook voor had betaald. Een Nederlandse vertaalster en schrijfster, L. Hayat Bouman, was in Delhi geposteerd als hakim, sleutelbewaarder. Op een heel mager salarisje, waar ze de katten amper van te eten kon geven. Ze sprak rad en vaak vinnig Hindi, met een Rotterdams accent; vermoedelijk Zuid-Rotterdams, zo sterk was het. Ze zorgde dat er rond het graf regelmatig geveegd werd, dat er bloemen stonden en er een groene zijden chadur over lag, schoon en gestreken. Hayat was voor ons jongemannen, die bij haar in de flat in
Nizamuddin logeerden, als een lieve tante. Later, toen we wat vaker kwamen,
daar in die nieuwbouwwijk rond het ooit afgelegen mausoleum, zaten we bij haar
in pension. Kamer met ontbijt van thee en zelfgebakken koek. Surrealistisch
Nederlands, daar op dat moderne bovenhuis, aan een schoon ogend bomenlaantje,
met voortuintjes en gesnoeide hagen. Alleen waren alle huizen wit en stond onder een plataan een man aan een handkar
met een houtskoolijzer te strijken. Mijn nette witte broek misschien, of het
colbertje van de buurman, een middelhoge ambtenaar. Luidkeels zaten we te schreeuwen, daar in die tempel, soms
uren aan een stuk, tot er een gedeelde uitzinnigheid was opgetreden waarin het
verstand was uitgeschakeld en er tussen het menselijke en het goddelijke geen
onderscheid meer was. Het was niet zo dat je het goddelijke deelachtig werd,
eerder zo dat je bewustzijn van die deelachtigheid versterkt raakte doordat al
het andere werd buitengesloten. Hierbij had het verhaal kunnen blijven (een weinig dramatisch relaas over een weinig bezocht graf van een in India onbekende heilige) als er niet die concurrerende kandidaat-heilige in Delhi rondwaarde, die Sheikh Fazal uit Californië. Maar voor we zijn vers bebaarde en in gewaden gehulde gedaante tot de tempel toelaten, eerst even terug naar de middeleeuwen. De Kookpotten van de Gharib Nawaz
HET HEILIGE FEEST is voor de Indiër een kernbestanddeel van het leven. Of misschien niet zozeer het feest zelf, maar de tocht erheen, de bedevaart. Mensen reizen honderden, soms duizenden kilometers om een paar dagen op een geheiligde plek samen te zijn. De Hindoes hebben hun Khumba Mela"s en tal van andere mela"s, de Soefi"s (en veel gewone Muslims die van feesten houden) hebben hun Oerzen, gewijde feesten rond de graven van hun heiligen. Eraan deel te hebben is een levend wonder. Zelfs al zou je er filosofisch niets mee hebben, dan nog blijven het aangrijpende massabijeenkomsten, overweldigend door hun graad van bezieling. Voor de Soefi"s is de Oers van Ajmir veruit de belangrijkste,
vertelde Hayat. Bij de Dargah Sharif van Quaja Moinuddin Chisti. "Hij
wordt toevallig over een paar weken gehouden. Zes dagen lang, de periode dat
hij op sterven lag. Je zou er kunnen langsgaan bij de Nawab Sahib, de oude Op het station in Ajmir stonden ze weer klaar met de spuit, de medische troepen, wachtend op het pelgrimsvee. Gelukkig waren we nu goed voorbereid, vaccinatieboekjes in de aanslag. Snel drongen we ons naar de uitgang, de leren expeditiekoffers op de rug, en werden meteen meegesleurd in de stroom richting centrum. We doken een portiek in om krijgsraad te houden. Wat deden we eerst: een logement zoeken, of Hayat"s vriend de Nawab Sahib? Misschien kon hij onderdak voor ons regelen? Vanuit de luwte keken we om. De mensen puilden uit het station alsof het gebouw in een grote hand werd fijngeknepen. Al die mannen en vrouwen en kinderen bewogen zich in dezelfde richting, één in doel en stemming. Men gedroeg zich uiterlijk rustig, met alle waardigheid die past bij het vervullen van een heilige taak, maar onder dat bedevaartskleed van rust en ingetogenheid was de opwinding, de spanning te voelen - zo nabij was het doel van de pelgrimage! Aangestoken door het vuur van de Steeds dacht ik aan een verhaal uit de kinderbijbel die we vroeger thuis lazen. Jezus" eerste voetreis met vader en moeder naar de tempel in Jeruzalem, opgenomen in de brede stroom pelgrims. Ik voelde me weer net zo zuiver en vol verlangen als toen als jongetje bij die voorlezing. De nabijheid van God doorstraalde me en alles wat ik zag leek te baden in een warm gouden licht. Dat was natuurlijk ook zo, want het was al laat in de middag. We liepen even wat zijstraten in op zoek naar een plek om te wateren. Steil klimmende zijstraten met alsmaar meer huizen. Maar opeens kwamen we op een kale, rotsige heuvel, overdekt met stoffige, geïmproviseerde tenten. Daartussen lagen hier en daar mensen op de stenige grond te slapen. Het uitzicht, met de tempel in de diepte, daaromheen de zandkleurige en witte stad, de stadsmuren en de omringende woestijn, versterkte het gevoel die bedevaart van Jezus mee te beleven. Overal, op elke horizontale plek kampeerden mensen; hier op de heuvel natuurlijk, maar ook op de markten en begraafplaatsen, tot zelfs op de platte lemen daken van de huizen. Vooral die tenten op de daken, de meeste niet meer dan wat stokken en lappen, gaven sterk het gevoel van een uitzonderingstoestand. Een stad overstroomd met mensen, vluchtelingen naar God, die allen ergens onderdak moesten hebben. Zo geen dak boven het hoofd dan toch een dak onder de voeten. Hoe geleefd werd in die huizen, met
tientallen extra bewoners die alle trappen op en af moesten, moesten koken en
baden - het was duidelijk dat dit alleen kon als de mensen uitzonderlijk
liefdevol met elkaar omgingen. "Zo was het natuurlijk destijd ook in "Met warme gevoelens vervuld door de aanblik van al die harmonieus met elkaar verkerende mensen..." "Het is heel inleefbaar," zei ik peinzend. "Als je je geroepen voelt, de wereld is toe aan een nieuwe profeet." "Absoluut, maar ik heb zo weinig baardgroei." Uit de bazaar onder ons, een grillig patroon van straten en stegen, wervelden etensgeuren omhoog en de scherpe lucht van aangeblazen houtskoolvuurtjes. Opeens beseften we dat we niets meer gegeten hadden sinds het ontbijt op de trein. We liepen snel terug de heuvel af, neerwaarts geholpen door het gewicht van onze tassen. Net buiten de poort vonden we een eethuis waar in razend tempo metalen plateaus met voedsel werden geserveerd. We schrokten ons vol met rijst en groenten en taai schapenvlees, dronken thee (gekookt dus veilig) en kochten een stapelje chappati"s om uit te delen aan de vele bedelaars die langs het open etablissement schuifelden. Het leek iets op het uitdelen van roepiebiljetten uit zo"n met nieten bijeengehouden pak. Kreupel, blind of weduwe, wat de klacht of klaagzang ook was - huppekee chappati. Toch voelde het als gebaar rijker aan dan het weggeven van flappen, meer in de geest van Moinuddin, liefhebbend aangeduid als Gharib Nawaz, "Beschermer der Armen". We vroegen de uitbater of we onze tassen bij hem konden stallen. In dit soort omstandigheden gingen we strikt op de man af. Was het iemand voor wie betrouwbaarheid een erezaak betrof? Een schurk die je te grazen zou nemen als hij dacht dat het straffeloos kon? Of een gladakker die trouw of bedrog liet af hangen van de gelegenheid? Het was van levensbelang in deze inschatting geen fouten te maken. Gelukkig deden we dat nog maar zelden. De gedwongen karakterstudie door de jaren van reizen had ons een mensenkennis bezorgd die zo jong moeilijk op andere wijze te verkrijgen was geweest. Persoonlijk zag de restaurateur erop toe hoe we het degelijk Nederlandse leerwerk tussen de balen meel en rijst in zijn voorraadkamer zeulden. Muslims zitten niet met leer en voedsel in één ruimte. De eetbaas klikte het enorme hangslot dicht, sloot het met de handgevijlde sleutel die aan een touwtje om zijn nek hing, en borg dat kleinood veilig weg onder zijn met schapenvet en groentencurry gekleurde onderhemd. Opgelucht en vervuld van nieuwe levenskrachten stapten we door de poort de Dargah Sharif in. Zodra we binnen de muren kwamen ontwaarden we een ritueel zoals nergens in de Bijbel beschreven, maar onmiskenbaar Oud-Testamentisch. Iets uit de tijd van Jozef of Nebukadnezar. Er stonden twee stompe ronde torens, zo"n vier meter hoog waar zich dichte drommen mensen om verdrongen. Vooral bij de grootste was het een gaan en komen. Sommigen stonden er bovenop of klauterden over smalle stenen trapjes omhoog. In een opening aan de onderkant werd door van zweet glinsterende mannen een laaiend vuur onderhouden. Opeens zagen we dat alle mensen eten in hun handen hadden - bakjes van teakbladeren met een kwak dikke, gelige brei. We klommen snel op een muurtje en zagen van bovenaf hoe de grootste eetpotten ter wereld functioneerden. In steen gevatte stalen kuipen met een doorsnee van twee, respectievelijk drie meter en exact zo diep, gevuld met die dikke gelige brei. Vooral bij de grootste kookpot (met ruim vier ton eten) was het heel druk. Op de rand, zwart van met de voeten platgetrapte klodders, stonden gespierde mannen met enorme lepels, meterslang. Het roeren ging zo zwaar dat het blad door drie anderen, perfect samenwerkend, met touwen door de smurrie moest worden gesleurd. Een gevaarlijk baantje, want wie in de stomende brei zou vallen was niet te redden. Het werd door de jonge mannen met heilig vuur gedaan. Maar misschien was het gewoon bravoure. Een voortdurende stroom van pelgrims kwam de smalle trapjes van de kookpotten op om persoonlijk een zakje met meel, suiker, rozijnen, rijst, kruiden, linzen, cocos, saffraan of onduidelijke delicatessen in de kuipen te storten. Helpers stonden klaar om hen die minder goed ter been waren van hun gaven te ontlasten en deze uit hun naam in de pot te storten. De hele mikmak werd door elkaar en met elkaar gekookt. Nu en dan kwakten de koks er een tiental emmers water doorheen.Aan een put tussen de graven stond een ploegje jongens in wisseldienst te plonzen. De uitdelers van het heerlijks stonden niet op de goorzwarte rand, maar zaten erop gehurkt, kwakjes brei over de tenen, een houten scheplepel in de hand voor het vullen van uit de diepte aangereikte bladenbakjes. Uit de afnemerschaar bleek meteen hoe heilig het eten was, want het waren lang niet alleen bedelaars, arme boertjes en verstoten vrouwen die zich verdrongen om van de prut te smullen, ook goedgeklede dames en heren lieten zich een bakje aanrijken en aten met genoegen. Khir, "pudding" noemde een omstander het. De meesten leken het echt lekker te vinden; of ze straalden zo vanwege het goede gevoel om eten met zovelen te delen. Een enkele chique dame wendde het genoegen voor. Maar je had ook dames, vooral wat dikkere, die het voorwenden speelden en er met al hun snobisme stiekem van smulden. Ach, God heeft rare kostgangers. En omdat wij voor die anderen niet wilden onderdoen kochten we wat zakjes rijst en suiker en een paar blikken melkpoeder en bestegen het trapje van de grootste kookkuip, de Bigger Deg. Waarderende kreten van de roerders waren ons loon. Even trokken we ook wat aan de touwen, maar we maakten niet veel klaar in die zware blubber en het was akelig link daar op die glibberige potrand. Snel haakten we weer af en lieten de vaste ploeg doorgaan met hun verheffende arbeid. Het spirituele pad vereist moed, maar bovenal zelfbehoud. Niemand wordt wijzer van een verlichte die in de pap valt. Bovendien, wat is heiliger, de brei helpen maken of ervan eten? Aan het eerste hadden wij nu onze bijdrage geleverd, maar het tweede leek grotere zelfopoffering te eisen. Het rook niet echt vies, een beetje weeïg. Maar de lukrake vermenging van hartige en zoetige ingrediënten, peulvruchten, granen, wortelen en chocoladerepen had iets stuitends. Bij de bereiding werden tal van hygiënische grondregels met de voeten getreden, zij het blote voeten. Toch begrepen we: door hier niet aan deel te nemen sloten we ons af voor de gevoelswereld van de Beschermer der Armen die hier in de 12e eeuw al dit soort langars aanrichte, en ontrokken we ons aan de innerlijke pelgrimage. "Wat denk je," vroeg Ewald, "zullen we een hap nemen?" "We hebben net gegeten." "Een klein beetje, als toetje? Of is het je te min?" "Wie zich boven het volk stelt, stelt zich boven God," sprak ik zalvend, onderwijl nog zoekend naar een uitvlucht.Besmetting? Misschien was alles niet door en door gekookt? "Toen keizer Akbar hier kwam sloot hij ook aan in de rij en nam zijn hap als iedereen." "Nou vooruit dan, een klein bakje." Maar in kleine bakjes deed men niet. De man die onze bladbouwseltjes vulde gaf me nog wat extra omdat hij mijn dringende verzoek om weinig ("Bahut kaam!") opvatte als bescheidenheid die beloond moest worden. We aten met de handen, althans dat probeerden we, maar de hap was loeiheet en deed zeer aan de vingers. Niet goed om in te vallen, beseften we nogmaals. We wachtten even, probeerden het opnieuw. "Ja, best wel lekker, toch?" monterden we elkaar op, maar na een paar happen hadden we toch genoeg genoten. Ook de heiligheid proefde ik er niet sterk in. Prachtig hoor, dat deelhebben aan de gemeenschap, het liefdevolle geven en nemen, maar kon dat niet met verfijndere middelen? Een echte khir bijvoorbeeld, met edele ghee en geraspte amandelen, naar de regels der kunst gegarneerd met pistaches en versuikerd bladzilver? Zoniet, dan hoopte ik me nog lang tot het schenken te kunnen beperken, volgens de wijzen op zich al zaliger dan ontvangen. We gaven onze nog amper aangeroerde bakjes door aan een paar vers aangekomen pelgrims, voor wie wij moeten zijn overgekomen als door de organisatie aangestelde uitdelers. Wij verrichtten deze daad van valse liefdadigheid met vrome plechtigheid, wat de acceptatie bevorderde. Ik kreeg zin in een chocoladereep. Zoals het half dozijn Indiase Cadbury"s Fruitnut die ik net in de kookpotten had zien verdwijnen. "Laten we nu naar Moinuddin gaan," stelde
Ewald voor. Zo zeiden ze dat in "Of
eerst naar de Nawaaps Aap?" De
verbastering was er de laatste dagen ingeslopen. Een imitatie van Hayat"s
uitspraak, die ik maar niet kwijt kon raken. "Misschien "Geestelijk onderdak, is dat niet veel belangrijker? Desnoods crashen we vannacht hier ergens." Ewald gebaarde achteloos naar de omringende graven waartussen her en der mensen lagen te rusten. Het was een stille afspraak dat we altijd ingingen op elkaars verheffende ideeën, een vorm van geestelijke hygiëne waar je op de innerlijke pelgrimage niet buiten kunt. Als je in het volle leven staat ontvang je de hele dag signalen die je naar beneden drukken, dus op die paar die je naar een hoger plan tillen moet je absoluut ingaan, anders zak je in de prut - in de khir zeg maar. Schuifelend drongen we ons naar de stroom
die de tempel inging, een binnenhof over met marmeren paviljoens en tientallen
graven van vergeten Soefi"s. Uit de richting van een van de grotere paviljoens,
bekroond met een koepel, schalde keiharde Qawwali, die opzwepende, de ziel naar
de hemel geselende zang van de Soefi"s; voor de Muslims van India en Qawwali wordt meestal gebracht door groepen
van zangers, vaak een stel broers, met begeleiding op harmonium en pakhawaj of dhol, de klassieke dubbelzijdige trommels, soms ook shahnai, roubab
of sarangi. De zang gaat vaak in een dialoogvorm, met snelle wisselingen, lange
strengen van door elkaar gevlochten tekst. Eerste zanger: "Oh Geliefde, ik ben
je slaaf! Ik Toen we naderbij kwamen bleek dat het
paviljoen de Dargah Shariff was, de laatste rustplaats van de Gharib Nawaz, die
uit Irak naar Ik zag in de Gharib Nawaz, de Beschermer der Armen, een reïncarnatie van Jezus. Dat zijn leer, naar het Westen gebracht door Hazrat Inayat Khan, aldaar aansloeg, kwam misschien wel door die gelijkenis. Hij predikte moreel zuiver gedrag, ontzag voor alle wezens, liefde voor de naaste als leidraad voor het leven. De Chisti Orde is dan ook te schilderen als een verfijning van de Islam - gebaseerd op een mystieke beleving van het goddelijke die ouder is dan de leer van Mohammed, en deze op veel punten overstijgt. Voor alle doorsnee Muslims en zelfs de meerderheid der Soefi"s is dit een ketterse visie, maar deze meerderheid vormt wellicht niet de eeuwenoude kern. Waar Mohammed het monotheïsme vertegenwoordigde, met de gestrenge maar rechtvaardige Mozaïsche god, dezelfde als Jaweh, maar Allah genoemd, spraken Jezus en Moinuddin en alle latere Chisti"s vooral van de Liefde. Dacht Mohammed aan bekeren, dan dacht Moinuddin aan voeden. Hier zag ik een Islam waar ik mee leven kon, heel graag zelfs. Ik ervoer hier bij zijn dargah een stemming die alle religie overstijgt, een wonderlijk gevoel dat licht maakt in het hoofd en - Die paar hapjes heilige brei begonnen toch door te werken. Het in liefde delen van voedsel heeft worteling in een oertijd zo oud dat er nog geen godsdienst zelfs was. Priesters en consorten doen er goed aan dit wel te bedenken: eerst kwam de liefde, toen pas de profeten en predikers. Maar het enige dat we echt nodig hebben is het eerste, de rest is afleiding en verwarring, geldingsdrang en oorlog. En zakkenvullerij natuurlijk: net als in Irak en Iran werden we ook hier meteen bij het betreden van het heiligdom bij de arm genomen door mannen in belangrijke mantels en hoge mutsen die zich als X. voorstelden, afstammeling van - "Good afternoon, my name is Chisti. Ik ben uw gids tot de Dargah Shariff van mijn grote voorvader en zal u graag rondleiden. Voor u speciale prijs meneer, twintig roepies." "Godverdomme," zei ik, "krijgen we dat nou wéér?!" De man deindsde achteruit -wat hem geraden was, want in de mausolea van
de Shia heiligen in Irak en De entree van de dargah was een lampenwinkel vol kroonluchters en haremlantaarns met felgekleurd glas, alle verbonden door een spinneweb van snoeren en draden, wazig van het stof. Daartussen bungelden borden en borduurwerk met de gecalligrafeerde naam van Allah, ingelijste foto"s van de Kaäba en de Dargah Sharif zelf, en zoemende ventilatoren, etiketten eraan met de namen der gulle gevers, meestal ook complete adressen. Er trok iemand aan de mouw van mijn koerta: "Good afternoon, my name is Chisti. Ik verwelkom u bij ons familiegraf." "Hoeveel kost dat?" vroeg Ewald. De heer Chisti Nr.2 aarzelde: "Tien roepies." Misschien had hij gezien hoe we twintig verwierpen. "Ha, nog geen paisa!" Hier waren we resoluut in. We gaven graag aan individuele behoeftigen, maar het officiële gebedel van tempelwachters dat de Muslims bij hun heiligengraven toestaan is een plaag die Allah stellig niet welgevallig is. Ons aller held Jezus had ze met een zweep de tempel uitgeslagen. We onderdrukten de neiging om nog enige jongere, in de schaduw lummelende Chisti"s te schofferen, gingen door de zilveren deuren en schreden op eigen kracht het mausoleum in. Over de hoofden zagen we al het marmeren praalgraf en - "Good afternoon, my name is Chisti. Wat fijn u te ontmoeten." Ik moest denken aan de woorden van
Moinuddin, die kennelijk ook af en toe genoeg had van de dierbaar te beminnen
medemens: "Houd je hoop niet gevestigd op de mensen. Leef ver bij de mensen
vandaan, afgezonderd van de "Ik heb hier geen zin in," zei ik. "Wie hier ook is, Moinuddin niet. Misschien moeten we later terugkomen. Vannacht als het stil is." "Nou, we zijn nu hier, en... Blijf jij anders even in de voorhof, dan zie ik je daar zo. Ik doe even de ronde. Misschien bid ik ook nog even." Dat bidden volgens Islamitische ritueel deed hij al maanden, af en toe als het zo uitkwam. In moskeeën groot en klein, in steden en dorpen, soms ook op de hotelkamer of het balkon. Ik zag de schoonheid ervan, kon meegaan in de meditatie, maar wilde mezelf niet voegen naar die vaste vorm. Te wars van georganiseerde religie, die altijd dogmatiek voortbrengt, en teert op een sectarisch geloof in het eigen gelijk. Het is steeds hetzelfde liedje. Eens in de zoveel eeuwen staat er iemand op die de mensheid echt iets te vertellen heeft, een goddelijke boodschapper, en meteen na zijn dood doen de volgelingen alles wat mogelijk is om die boodschap aan wereldse doelen dienstig te maken. De liefde voor God (hoe ook verbeeld) die leeft in de harten der mensen, wordt cynisch geëxploiteerd ten gunste van commercie en politiek, de politiek van wie er ook betaalt voor het bouwen der tempels - en het levensonderhoud der tempelwachters. In drie generaties is er van de oorspronkelijke bezieling alleen nog een klein vlammetje over, en soms vind je zelfs dat niet. Hier in Ajmir leek het licht, ondanks die lampenwinkel in de dargah, ver te zoeken. Dat deed me verdriet, want ik bleef een romantisch beeld houden van religie als iets dat je leven verrijkt met een innerlijke schoonheid. Een beeld van zuiverheid in gedachten en daden, vrij van eigenbelang en vervuld van liefde. De innerlijke bruid, maagdelijk en fier, te koop alleen voor volledige overgave. Deze bruid werd hier grof bezoedeld, een misdadige corruptie van iets dat mij veel waard was. Het Sufisme van de Chisti Orde, dat me zo had aangetrokken - kon ik dat doorstrepen? Of moest ik niet teveel naar die uiterlijke verschijning kijken, de exoterische vorm, en meer naar de innerlijke zoeken? Maar waar zou ik die vinden? Bij de Nawab Sahib? Hier op de voorhof van het graf, tussen de kamperende pelgrims? Ik keek om me heen en zag in de schaduw van een pilaar een wat oudere man zitten met eenvoudige witte kleding, een kort wit baardje en een wit kanten kalotje op. Hij leek te staren naar de ingang van de dargah, met zijn schuifelende pelgrims en husselende Chisti"s, maar toen ik hem wat beter bekeek besefte ik dat hij niets zag. Althans niets wat ik ook zag. Te oordelen naar zijn vredige uitstraling, de vage glimlach die van geen wijken wist, had hij een gouden visioen voor ogen. Moinuddin: "Het is een kenmerk van de verlichte dat hij altijd glimlacht. Als hij begint te glimlachen komen de engelen op hem af, en als hij dat ziet verdiept zijn glimlach zich alleen nog maar." "Misschien is hij gewoon vergenoegd," rationaliseerde ik. "Van ver gekomen, het doel bereikt, nu rest niets te doen dan genieten." Maar er ging iets van hem uit dat vergenoegdheid overstraalde. Ik slenterde wat zijwaarts, en ging als toevallig vlak naast hem zitten, starend naar de ingang van de dargah, de schuifelende pelgrims. Ondertussen stemde ik af op zijn vibraties, die heel rustig waren, met een flauwe, uitgerekte draaggolf, alsof het moment maar een rimpeltje was in een lange deining. Na een poosje vatte ik moed."Pardon meneer," probeerde ik in het Engels, "mag ik u iets vragen?" De oude man keek opzij en glimlachte, niet aangevend of hij me had verstaan. "U lijkt bijzonder gelukkig te zijn. Wat is uw geheim?" "Ik verzet me niet, dat is alles." "Overgave? Is dat het?" "Net als iedereen voel ik heel de dag Gods aanwezigheid. Maar anders dan de meesten, onderdruk ik dat gevoel niet." "Dus u bent altijd zo? Voortdurend in verzaligde staat?" Weer glimlachte hij, maar iets minder gelukzalig, en zei: "Ik heb vijf jaar voor mijn aan kanker stervende vrouw gezorgd. In die tijd heb God niet altijd lief gehad." Schaamte overstroomde me. Hoe had ik kunnen
denken dat de staat van genade zo makkelijk was bereikt? "Het enige dat ik steeds heb gedaan, in slechte tijden en in goede, is mezelf voor het hogere bereid gehouden. Zoals Moinuddin zei: "De derwish blijft steeds dicht bij de Vriend zitten, zodat, wanneer Deze hem iets wil geven, hij gereed is om het te ontvangen."" Na een moment stilte waarin hij me taxerend aankeek: "Maak je die houding eigen. Daar kun je niet vroeg genoeg in je leven mee beginnen." Bewonderend keek ik hem in de lieve grijze ogen. "Dankuwel, meneer." "Beter kun je Hem bedanken voor al wat Hij je geeft. Doe dat elke dag, op je blote knieën, dan zal het je goed gaan." "Nog één vraag: bent u Soefi?" "Ja jongeman, dat zit in de familie. Mijn naam is Chisti." Twintig minuten later kwam Ewald uit de dargah, de vrome blik in de ogen waar ik me soms zo aan ergerde. Een beetje streng, alsof de ontmoeting met God geen lolletje was. Met zijn snor en ringbaardje, steeds aangekweekt als we in Islamitische streken verkeerden, kortgeknipt haar en wit katoenen kalotje zag hij eruit alsof hij zo uit een priesterschool was weggelopen. Een van die zeloten die het ons in Iran zo lastig hadden gemaakt om Allah te ontmoeten. Moinuddin: "Hij, voorwaar, is een gevangene, die doet alsof hij vroom is." "Gesticht?" vroeg ik. "Het was prachtig. Al die mensen, één in hun devotie..." "Ja en met zoveel gidsen - dan moet je de weg tot Hem wel vinden." "Ach, daar moet je even doorheen, joh. Het is ongelooflijk, al die mensen, al die wervelende emoties!" Al die mensen, dat was precies waar het om ging. In de commotie was het moeilijk de eigen emoties te herkennen. Gevoelens vloeiden er dooreen als het water van duizenden stroompjes, naar de oceaan kolkend in een grote rivier die alles overweldigde. Daar sereen onder te blijven leek me geforceerd. Zeker als je het vergeleek met de spontaan optredende sereniteit van eenzaamheid op een bergtop. Of de sereniteit van de oude heer Chisti. "En jij? Heb jij nog wat gedaan?" vroeg Ewald. "Ach nee, ik heb gewoon hier wat gezeten. Een babbeltje gemaakt..." "Zullen we dan nu eens naar de Nawab Sahib gaan?" Hij articuleerde het netjes. "Vooruit, wie weet heeft hij nog een kamertje over." Aan het Hof van de NawabDe Nawab van Ajmir had een paleis aan de rand van het complex, met uitzicht op de Dargah Sharif en de met marmer geplaveide tempelhoven, de duizenden schuifelende mensen. Bijna heel de benedenverdieping was één grote troonruimte, kaal als een balzaal, met alleen tegen de achterste wand enig zitgerief. De oude vorst zelf"hing onderuit in een krullerige, doorgezakte troon, rijk gestoffeerd maar smoezelig en kalend. Hij had iets grootmoedigs, en tegelijk iets ongeduldigs, alsof zijn natuurlijke welwillendheid door misbruik zwaar op de proef werd gesteld. Onze binnenkomst baarde enig opzien, maar
lang duurde dat niet, daarvoor was het Op de grond tegenover de hofhouding, op beleefde afstand van een meter of vijf, zaten enige tientallen mannen en een paar vrouwen, die met een mimiek van abjecte onderdanigheid probeerden de aandacht te trekken zonder dit te doen. Het beeld was vertrouwd. Elke Indiase hoogwaardigheidsbekleder van minister tot dorpshoofd zit van "s morgens vroeg tot "s avonds laat met een huis vol smekelingen. Maar zoveel als hier hadden we er niet eerder gezien. De Oers was natuurlijk ook een moment bij uitstek om gunsten te vragen. Want wanneer zou de Nawab milder gestemd kunnen zijn, dan op de sterfdagen van de liefhebbende Gharib Nawaz, Patroon der Armen? De drukte maakte het ondoenlijk om een diepgaand gesprek te voeren, dat was meteen duidelijk. En om ons te scharen tussen al die smekelingen - "mogen we logeren alstublieft?" - was ook geen optie om lang te overwegen. We besloten hem dus gewoon de groeten van Hayat te doen en verder maar af te wachten. Uiteraard waren we niet meteen aan de beurt. Een man van middelbare leeftijd knielde op één knie naast de troon, kennelijk voorspraak houdend voor zijn zoon, een pukkelige jongeman met voor zijn leeftijd een te grote snor, die achter zijn vaders rug zat gehurkt. De Nawab luisterde, sprak enige woorden die
vriendelijk klonken en wuifde het paar met losse pols weg. Een secretaris
noteerde wat de "Okee, nu wij," zei Ewald. "Moeten we niet even geduld hebben? Er zijn nog zoveel mensen voor ons..." "Ach, die zijn het wachten wel gewend." Ik leg die uitspraak nu in zijn mond, maar
die had even goed uit de mijne kunnen komen. Wel vaker gingen we in "As salam aleikoem." "Wah aleikoem salaam." "Wij komen uit "O ja, ik ken haar heel goed. Zij kwam vroeger elk jaar. Een vrouw met een groot hart, die veel goed doet voor de mensen. En zij is haar goeroe hééél toegewijd." Zoals hij het zei zou je erbij kunnen denken "op het absurde af", maar het kon ook toeval zijn dat hij dat "heel" zo rekte. Ik wist dat we weinig tijd hadden en wilde meteen tot de kern komen. "Hoe ziet u Hazrat Inayat Khan? Een grote heilige in de lijn van Moinuddin Chisti?" "O zeker, hij was een man van hoge kwaliteiten, leerling van een zeer geziene meester." "Verdient hij als meester in de Chisti Orde niet een veel mooier graf? Een echte Dargah Sharif met een marmeren paviljoen en zilveren hekken?" Dit was een vurige wens van Hayat. "Inayat Khan heeft zijn werkterrein vooral onder de Westerlingen gehad. Daardoor had hij in eigen land weinig volgelingen." Hij keek ons in de ogen om te zien of we het begrepen. Toen achteloos,weer met die polsbeweging: "Het zijn de volgelingen die zorgen voor het graf." Zette hij ons Westerlingen als Filistijnen neer? Te gierig om te zorgen voor een praalgraf met honderden kilo"s zilver, ivoorwit marmer ingelegd met parelmoer en edelstenen? Zelf hadden we een paar tientjes in Hayat"s busje gestopt, het gratis onderdak verdisconterend. Armoede maakt sommige mensen berekenend, anderen royaal. Wij slingerden van dag tot dag heen en weer. Soms voelden we ons rijk en gaven we ruimhartig, op andere dagen beseften we hoe mager ons budget was en woekerden we met elke penning. Vaak hielden we een kasboekje bij, meestal niet meer dan een verzameling kladblaadjes, maar toch, een verantwoording van elke paisa. Voor contributies aan praalgraven was geen rubriek voorzien. "Zijn jullie Sufi"s?" "Ja," zeiden we zonder aarzelen. We waren van alles - en zeker ook Sufi, in de mystiek de meest dichterlijke stroming. "Kom dan vannacht om tien uur naar de Mafilkhana, de muziekzaal van de derswisjen. Daar wordt gespeeld voor een select gezelschap. Als ze je niet binnen willen laten, zeg dan maar dat je mijn gasten bent." Hij gaf ons met een hoofdknikje te kennen dat de audiëntie voorbij was. Zodra we ons verwijderden, de eerste stapjes achterwaarts om de Nawab van Ajmir niet bot de rug toe te keren, sloop er een nieuwe smekeling op de troon af, een kunstlederen aktentasje in de hand. De Mafilkhana was een hoog en breed maar ondiep paviljoen, eigenlijk niet meer dan een langgerekte zuilengalerij, die met met grote groene horren was afgeschermd. Van buiten zag je wel wat er binnen gebeurde, maar wazig, als in een andere wereld. Er werd muziek gespeeld, een rustig soort qawwali, onversterkt. Dat we gasten van de Nawab Sahib zeiden te zijn opende meteen een hordeur. Zodra die zich achter ons sloot had ik het gevoel in een inner circle te zijn beland; dit waren de boys. Intelligente gezichten (op een paar ingedommelde geronten na), geen zweem van fanatisme of dweperij, iedereen even ontspannen en wellevend, de sfeer van de Grote Club. Vele leden zochten even oogcontact met deze twee nieuwelingen. En steeds eindigde dat in een vluchtig aangegeven aanvaarding; het begin van een glimlach, het kleinst mogelijke knikje, het kort luiken van de ogen - elk grover gebaar zou beledigend zijn geweest, als een opgestoken duim bij een ballotage. We kregen een plaats toegewezen halverwege
de kern van oudere, wit bebaarde heren, en de vleugel met jonge of anderszins
minder geëvolueerde leden. Hoe liefdevol mensen ook met elkaar omgaan, rangen
en standen blijven toch bestaan. Zelfs hier bij de Soefi"s, die het idee van
autoriteit stelselmatig teniet doen. Veel ordes kennen een collectief leiderschap,
een hoge raad. Deze bepaalt wie van hen als Pir naar buiten zal treden. Dat Het horrengaas sloot de Mafilkhana nog vollediger af van de buitenwereld dan je van daaruit zou denken. Misschien door het licht hier binnen van kroonluchters en slingers peertjes, dat door het stoffige gaas werd verstrooid . Het was alsof er een enorm kamerscherm was opgesteld, waar doorheen je schimmig nog wat beweging zag. Het suggereerde ook heel sterk dat je in je hoofd zat, althans in een hoofd, en de buitenwereld even voor gezien hield. Er is iets mystieks op zich aan een besloten gezelschap, één van stemming en overtuiging. Een kring die het goddelijke tot thema heeft gekozen is als een vliegende schotel die zich als vanzelf verheft boven het aardse. Van al wat er zich afspeelt hebben de deelnemers later nog maar een vage herinnering - althans ze vinden het moeilijk om de essentie ervan onder woorden te brengen. Ik weet ook niet meer precies wat zich afspeelde daar in de Mafilkhana, alleen dat we er uren waren, luisterend naar de zang, converserend op zachte toon, met het gezicht gekneed tot een voortdurende warme glimlach. Als iedereen erbij zit of hij zalig is wil je daar niet voor onderdoen. Het vreemde is, dat als je je opstelt alsof je heel de mensheid bemint, en dat uren achtereen volhoudt, je dit na een poosje ook waarlijk gaat doen. Er is iets in ons dat streeft naar integriteit, naar eenheid van uiterlijk en innerlijk. Omgekeerd zie je dat ook: iemand die zich asociaal of misdadig opstelt, wordt dat na enige tijd metterdaad. Daarom is het van groot gewicht welke filosofie je aanhangt, wat je levenskijk is, want iets heel krachtigs in je blijft streven om die in praktijk te brengen. Voor mijn eigen zieleheil zou het goed zijn als ik vaak in de Mafilkhana bij Moinuddin"s graf zou zitten, maar ik woon daar nu ver vandaan. Toch ben ik er af en toe even, terugkomend op een plek waar ik graag wil zijn - in een staat van vrede, dankbaarheid, en liefde voor al wat leeft. Ik herinner me die nacht als een collectieve omhelzing, een opname in een broederschap. Niet zozeer die van de Sufi"s, want dat is ook maar een naam, een orde, een manier van naar buiten treden, maar de grote, universele broederschap van liefhebbende mensen. Laat ik duidelijk stellen: dit was een volstrekt subjectieve beleving. Ik vond het heerlijk en voelde me als heilige temidden van heiligen, engel in de engelenschaar. Maar feitelijk slaat dit nergens op. Ik weet niet hoe goed of slecht die muziekminnende Soefi"s in hun dagelijks leven waren. Of ze hun vrouwen sloegen, stalen uit de tempelkas of armlastige nichtjes bevingerden? En hoe nobel was ik zelf? Dit is bij alle religieuze en mystieke
genootschappen een punt van zorg. Men Maar als er iets is dat we moeten leren, dan is het op ons gevoel te vertrouwen. Als je liefde voelt, mag je er grosso modo van uitgaan dat dat is wat het is. Onderdeel van het programma die avond was de Dans der Derwishen, het beroemde wervelen dat de Soefi"s gebruiken om uitzinnig te raken. Maar anders dan bij de zikr in Nizamuddin-Aulia, en anders dan bij de derwishen van Koni in Turkije, was er hier van enige extase niets te bespeuren. Meer een walsje van enige getulbande en in gewaden gehulde heren, de meesten oud en slecht ter been. We deden er niet aan mee. Misschien was deze dans op een feestdag in de Mafilkhana alleen een vertoning voor publiek, zij het achter gaas. "Wat doen die ingewijde Soefi"s eigenlijk op hun geheime bijeenkomsten?" "Nou, kijk maar door de horren, daar zitten ze. Een beetje zingen en rondhuppen enzo." Mogelijk werden er elders, op andere tijden, aangrijpender sessies gehouden. Elke mystieke orde heeft zijn exoterische kant, zichtbaar voor leden van lage inwijdingsgraad en buitenstaanders, en de esoterische kant, toegankelijk alleen voor vol ingewijden. Net als bij de vrijmetselarij, je weet wel hoeveel inwijdingsniveaus er beneden het jouwe zijn, maar niet hoeveel erboven. Kennis over de esoterische kant naar buiten te brengen, zoals Idries Shah heeft gedaan in De Soefi"s wordt in veel ordes als een verraad gezien aan het principe dat je geen informatie moet verschaffen waar mensen niet aan toe zijn. Mystieke genootschappen koesteren hun
geheim in hun hart, omdat het hen kwetsbaar maakt. In een samenleving die niet
de liefde maar de zelfzucht als overheersende drijfveer kent, is het prediken
van de liefde een subversieve daad. Het ego voelt zich erdoor aangetast en eist
dat de verhoudingen zakelijk blijven zien. Macht vermindert naar mate je ervan
deelt, terwijl liefde door het schenken juist vermeert. Daarom willen
machthebbers de boodschap van de liefde niet horen. Maar het lijkt allemaal een
kwestie van tijd. De liefde, een nog vrij jong fenomeen in de ontwikkeling van
de mensheid, is een zo grote kracht, en
hij vermeert zich zo makkelijk, dat hij alles Het idee van een alomvattende liefde als
bron van levenskracht en vreugde was toen"als een groot mysterie, iets waar je alleen achter gaas deel aan kon
hebben, of in de beslotenheid van een tempel. Iets waartoe je formeel of
informeel werd ingewijd. Nu anno 2000 ben ik bevriend met een management-guru
die er kapitalen mee verdient managers van grote bedrijven te vertellen dat ze
vanuit het hart moeten werken, met liefde als grondhouding. En hij is maar één
van tientallen zulke consulenten in In elk deel van deze trilogie laat ik die
titelsong van de jaren zestig weerklinken. De veranderingen die sommigen van
ons destijds voorvoelden beginnen nu het leven van miljoenen te raken. Wat toen gebeurde met hen die erbij waren, heeft de aanzet
gegeven voor een verandering van opvatting en houding die revolutionair zal doorwerken.
De postmoderne
samenleving met zijn notie van vrijheid en openheid, brengt vanzelf meer
oprechtheid, want wat is er in deze tot een web verknoopte wereld nog te
verbergen? Die oprechtheid nodigt uit om het beste in onszelf toe te laten en
daaruit te handelen. Sluit dat niet wonderlijk mooi aan bij het
jaren-zestig-ideaal van de in liefde levende mens? Zo komen twee denkstromen,
die uit de zakelijke en die uit de alternatieve hoek, aan het begin van dit
millennium bijeen. Het idee dat we hadden
in de jaren zestig - dat we met al ons struikelen, tasten, in den blinde
voorthollen, wegbereiders waren van een nieuwe wereld, meer één, meer verbonden
in gevoel - werd destijds en ook later in de media routinematig beschimpt. Het sixties beating werd een modieus cliché,
op de school voor de journalistiek kun je er al niet meer mee aankomen. Toch zijn de lijnen zo
duidelijk zichtbaar dat jonge historici, als ze ooit eens het stof van deze
periode blazen, vrij snel zullen ontdekken wanneer en hoe de aardkorst begon te
kraken en het warme sap naar buiten perste; wanneer het pantser van het
zakenpak een knoopje openging en het gevoel een rol ging spelen. Verwacht in
dezen niet veel opheldering van de media, die beroepshalve altijd achter alles
aan lopen, nooit voorop. Kijk eerder naar de management consultants. Wie de New Age wil
zien, moet niet bij Oibibio zijn, maar bij McKinsey, Arthur Andersen, Bain
Consulting, KPMG, Customer Loyalty. "Something is happening, but you don"t know
what it is - do you mister Jones?" zong Dylan. Die misters Jones, wisten
we, waren de zakenlui. De mannen die maar één ritueel kenden, het trekken van
het orderboekje, en één vorm van zaligheid: een geluk geconcentreerd rond de
ijskast en de auto, dat vrijwel geheel losstond van het geluk of de misère van
anderen. Dit was Hoe dat komt? Volg het
spoor terug en je ziet waar de lijnen beginnen te divergeren. Voor de een was
dat bij gelegenheden als de Oers voor Moinuddin Chisti in Ajmir, Rajasthan,
voor anderen een yogaklas in Parijs, een TM-sessie in Brooklyn, Zen in "All you need is love" - wanneer zongen we dat ook weer voor het
eerst? Nu staan veertig managers van een Amerikaanse verzekeringsmaatschappij,
mannen en vrouwen, dit te zingen in een zaaltje van het We vonden onderdak in een hotelletje van de lagere middenklasse: drie etages hoog, een balie en een trappenhuis in het midden, gangen links en rechts, hurktoiletten en douches aan het eind van elke gang. Vloeren betegeld of granito, soms van kaal, glimmend gesleten beton. Armzalig als de neten, maar redelijk proper en altijd met de luxe van room-service op afroep. Indiase zakenlieden en ambtenaren, zelfs van subalterne rangen, zijn gewend om in hotels allerhande diensten verricht te kunnen krijgen. Doosje lucifers brengen of pot melkthee en vijf omeletten ("met versgehakte pepers, Hassan, denk eraan!"), schoenen bij de hersteller afgeven dan wel poetsen, brieven posten, stoelen op de expressebus reserveren, paan of kranten halen... Steeds schalt het door de gangen, "Hé jongen! Kom op ouwe, waar blijf je!" Nu tijdens de Oers was dit ideaal, omdat we ons daardoor niet in de overvolle eethuizen hoefden te storten, maar comfortabel in de kamer konden eten. Hierdoor werd zo"n hotelkamer ook al gauw een soort thuis. Je at, sliep, las en werkte er, had urenlange gesprekken en discussies. Gelukkig konden we elkaar met onze afwijkende meningen, eigenaardigheden en voorkeuren goed verdragen. En we besteedden bijna elke dag een tijd in meditatie, waarbij al dat soort dingen sowieso wegvallen. We deelden een liefde voor het religieuze leven zoals we dat in het Oosten hadden leren kennen. En natuurlijk, ook al zeiden we dat nooit, hielden we van elkaar. Er zijn mensen, waaronder heel geleerde, die vriendschap en liefde willen scheiden, maar dat lijkt mij haarkloverij. Als je de ander het beste toewenst, dat is vriendschap, en dat is liefde. Wat we verder voor elkaar betekenden, was vooral de wederzijdse uitdaging: om verder te gaan, dieper, je nog vollediger aan de beleving te geven. Ook was er de werderkerige bijscholing, het samenvatten van en citeren uit boeken, waardoor we twee keer zoveel lazen als we deden. Op de tweede avond nuttigden we een klein souper van thee met cake - "met rozijnen Hassan, dat is belangrijk!" en rustten wat uit op bed, grasduinend in de drukwerkjes die tegelijk met wat wierook en dadels in de bazaar waren verworven. De dadels waren zo groot dat ze je hele mond vulden, en zacht als pruimen. "Hé moet je horen wat Moinuddin ook zegt," riep Ewald smakkend. "In The Life & Teachings door, hou je vast,Hazrat Dr. Zahurul Hassan Sharib Gudri Shah: "Er is niets beters in de wereld dan het genootschap der mystici en het respect dat men heiligen betoont!"" "Prachtig hè, zo bijna naïef onverhuld. Dat zou nu niet meer kunnen." "In het Westen in ieder geval niet. De mens is zo cynisch geworden..." "Iedereen kijkt neer op zelfpromotie, maar als je het zelf niet doet, wie doet het dan voor je?" Wie zei dat ook weer, Norman Mailer? "Het "We hebben dat schromelijk verwaarloosd. Laten we nu de straat opgaan en er meteen mee beginnen." In de bazaar keken veel mensen inderdaad met enig ontzag naar ons. We staken een kop boven ze uit, zagen er eenvoudig maar netjes gekleed uit, meestal in het wit, gedroegen ons (op schaarse momenten van ziedende frustratie na) wellevend, en straalden vermoedelijke de vreugdevolle kracht uit van twee jonge mannen, gezond van lijf en leden, die ten volle genoten van wat ze aan het doen waren. Hier kwam bij, dat wij door de meesten als pelgrims zullen zijn gezien, kennelijk van heel ver. Dat op zich was iets waar men respect voor had. Vanzelfsprekend deden we ons best om aan het beeld te beantwoorden. Zo werden we daar in Ajmir in korte tijd nobele mensen, weliswaar maar voor de duur van de Oers, maar toch, het was mooi jezelf eens in zo goede gedaante te zien. Onderschat nooit de kracht van een positief zelfbeeld. Tenzij het een volslagen vervalsing is kun je het gebruiken om er iets dichter naar toe te groeien. Begin ik er jong mee, en je wordt voor je dertigste aanbeden. Bij de dargah werd amper meer gehusseld, alleen nog wat arme achterneven en beginners. Het loonde de harde kern "s nachts kennelijk de moeite niet. De dargah zelf bestond uit een praalgraf, rijker nog dan dat van Nizamuddin, in de stijl die we al kenden sinds de heilige steden van Irak en Iran: een verhoogde zerk van wit marmer, overhemeld door een op zuilen rustend baldakijn van gesmeed en gedreven zilver, gladgesleten door eeuwen van streling, wanhopige omklemming en hartstochtelijke kussen. Aan het graf vond ik de vrede die ik zocht. Samen met mijn reisgenoot, met wie ik al op zoveel plekken in stille aandacht bij graven en altaren had gestaan, liet ik mijn ziel versmelten met de aanwezigheid, de hazrat, van Moinuddin Chisti. De Gharib Nawaz die zijn leven had gewijd aan het brengen van de boodschap dat het wezen van God de liefde is - geen vrijblijvende liefde, puur sentiment, maar liefde als drijvende kracht van handeling. Ik voelde me gelouterd en gesterkt. Het
bezoek aan een groot man, ook al is hij niet meer in leven, geeft je een
voorbeeld dat je Moinuddin zei het bij leven letterlijk: "Ga waar je wilt, maar leef als de volmaakte mens." De confrontatie met iemand die dit van je eist aktiveert innerlijk aspecten van een hogere orde en geeft je een stralender zelfbeeld, waardoor je gelukkiger wordt, meer van jezelf gaat houden en daardoor ook meer liefde aan anderen kunt geven. Dit, althans, is de theorie. In de praktijk komt daar soms misschien weleens iets tussen. Macaroni bij Sheikh Fazal Inayat KhanKORT VOOR ONS VERTREK naar het Oosten had Ewald in het avondland al kennisgemaakt met de Soefibeweging. Aangespoord door in Londen ontmoete ordeleden maakte hij een treinreis naar het Verre Oosten van Nederland om een bezoek te brengen aan hun nieuwe geestelijke leider: Sheikh Fazal Inayat Khan. Wegens gedeelde interesse had hij een gezamenlijke vriendin uitgenodigd om mee te gaan, Yvonne Apol, de vrouw van filmer Johan van der Keuken. Fazal bleek een intrigerende figuur, half Californische wiseguy, half Oosterse wijze. Lang haar, volle baard, diepe mysterieuze stem. Ewald was nogal onder de indruk geraakt, was mijn indruk. In hoeverre dit terecht was, daar had ik geen kijk op. Er was vaag sprake van dat ik de guru ook zou ontmoeten, maar om voor Verlichting af te reizen naar de Achterhoek, dat had iets absurds. Ik vergat de grote Pir meteen, want wij gingen op reis en die man zat ergens in de wereld die wij verlieten, dus die bestond al snel niet meer. Maar zie, twee jaar later: Ewald is in Yvonne bleek na ons vertrek uit Zelf woonden de opleiders in het Toen Ewald me hierover berichtte reageerde
ik tweeslachtig. Ik benijdde hem de interessante contacten, want het waren toch
Namen, mensen die iets betekenden in de wereld en daaraan macht ontleenden. Het
rook lekker naar heilig, en toch riant leven. Maar ik rook ook een zweem van
fanatisme - in zijn nu dagelijks
gedragen witte kalotjes en in die urenlange gebedsrondes -en vroeg me af of mijn vriend niet aan
godsdienstwaan begon te Dat Sheikh Fazal Inayat Khan de lieve
Yvonne met haar ogen vol kinderlijke verwondering als bijvrouw had deed ook weinig goed. Het was zo moeilijk te rijmen dat ik pas
door hen samen te zien zou kunnen beoordelen hoe geheiligd de verbintenis was.
Die gelegenheid deed zich voor toen ik een keer alleen in Er werd opengedaan door de Duitse
echtgenote, van wie me niet veel is bijgebleven dan haar verbeten gezwoeg om
het gezin draaiende te houden in "Hallo Peter, goed je te zien. Ewald heeft veel over je verteld - je blijft toch logeren hè?" "Nou blijft... Mijn bagage staat nog bij Hayat, maar zij heeft al - " "O geen probleem, dan haal je die straks toch?" "Okee, graag." Het warme welkom nam me voor Fazal in. "We hebben de komende dagen nogal wat bezoek en ik begrijp dat jij redelijk Hindi kent, dus misschien kun je wat als tolk functioneren?" "Heel beperkt hoor. Verwacht er voorbij het alledaagse geen wonderen van." "Prima, ik moet hier poot aan de grond zien te krijgen en alle beetjes helpen. De gezaghebbende ouwe bazen van de Soefi Orde hier in Nizamuddin spreken geen woord Engels. Volgende week komt er een hele partij eten. We gaan macaroni en kroketten voor ze maken, da" s leuk, dan kunnen zij eens kennismaken met wat Westerse gewoonten. Goed zo"n uitwisseling, toch?" Zijn blik gleed even af naar de schaal naast hem waar nog een laatste brokje uit de Oosterse keuken lag. Hij aarzelde, maar greep toen toch snel toe. "Ik zal zo nieuwe laten komen, dan neem ik deze vast want ik moet aansterken. Ik heb veel gevast weet je, en in zo"n warm land, dan wordt je zwak." Hij zag er uit als een man die door vasten sterk aangegrepen zou worden. Als je niet beter wist zou je zijn dieet taxeren op vijf hamburgers, tien cola"s en een bak ijs. "Zeg Fazal, waar is Yvonne?" "Iqbal is in haar kamer. Het is onder Moslims niet gebruikelijk dat vrouwen deel hebben aan de conversatie. Het is heel belangrijk dat ik de vormen in acht neem, ook thuis. Juist thuis, want het huis is het centrum van je beleving en - " Opeens zag ik die jonge Dow Chemical employee, die in een Mustang achter de wijven aanreed. De baard eraf, in plaats van dat gewaad een fleurig hemd aan.... Samen stonden we op het erf van een handelaar in tweedehandsauto"s waar hij kwam voor een pauwblauwe Mustang Shelby GT met wit leren bekleding. Kopen of niet kopen? Geloven of niet geloven? Het visioen kleurde de toon van mijn spraak. "Hé Fazal, dit is toch te gek? Je vertelt
mij dat ik Yvonne niet "Nee rustig, dat Sheikh Fazal stond op om zijn bijvrouw uit de harem te halen. Ik leunde achterover in wat kussens, klaar voor de voorstelling, een scène uit Duizend-en-Eén-Nacht. Yvonne kwam lachend binnen, maar het was niet dezelfde lach die haar vroeger zo"n vrolijke aanwezigheid had gemaakt. Er was een kennelijk plezier in het weerzien, maar ik zag in haar ogen ook een schaduw van zware tijden, niet lang geleden. "Hé Yvonne, dit is ongelooflijk zeg! Wat leuk je weer te zien." We omhelsden elkaar zoals in het Moslimhuishouden alleen broer en zus kunnen doen en gingen tegenover elkaar op de grond zitten, glimlachend van verwondering. Ze droeg een donkerblauwe harembroek en een grijze, hooggesloten blouse met lange mouwen. In het New-Delhi van 1970 liepen rijke jonge Hindoemeiden al in minirokjes op straat. Muslim meisjes van die klasse droegen zedige zijden broekpakjes met sluier, maar zo flunterdun dat elk briesje de stof strak tegen heur jeugdige lijfje blies. Binnenshuis werden die pakjes nog dunner, de meisjes aardse imitaties van de hoeri"s, de hemelse maagden die de Moslim in het paradijs verwacht. Iqbal, kortom, was gekleed als een oude vrijster die haar dagen vult met spinnen en erwten splijten. Ik zag haar al met stoffer en blik een asla uitvegen. Sheikh Fazal stond op om iets te regelen, vermoedelijk meer samosa"s. "Hé Yvonne, ben je gelukkig?" vroeg ik snel. "Ja hoor." Ik bleef haar aankijken of ik nog op antwoord wachtte. "Gaat wel. Het is soms wel moeilijk en - " "Versnaperingen komen er aan!" zei Fazal, weer neerzijgend in de kussens. "Ja, wat een toeval hè, dat jullie elkaar zo hier weer tegenkomen..." "Ongelooflijk," zei ik. Yvonne keek me aan. "Ja ongelooflijk," zei ze zacht. De dagen daarna, als Fazal de deur uit was, had ik soms gelegenheid met Yvonne langer te praten. Het hele verhaal kwam eruit, met al zijn voorspelbare romantiek en tristesse. Ze had zichzelf volledig in hem verloren - zoals je je ook in je guru verondersteld wordt te verliezen - en was tot een object van zijn wil geworden. Helaas was die wil, ondanks recent polijstwerk van de Amir Nawaz cum suis, nog niet geheel van het kaliber Soefi-heilige. Het in huis halen van de bijvrouw was de Duitse en haar kinderen onder grote dwang opgedrongen. Er waren daardoor veel spanningen, Fazal was niet altijd de makkelijkste, hij kon erg opvliegend zijn, had zijn emoties soms niet geheel in bedwang, en meer van die standaard frasen uit het blijf-van-mijn-lijfhuis. Maar goed, een mens wil niet te snel
oordelen, zeker niet als hij geen ander logeeradres heeft. Het oordeel kon zich
in de weken daarna verdiepen, doordat Sheikh Fazal en ik veel samen op pad
gingen. Hij raakte geïnspireerd door mijn sitarspel en wilde ook zelf dit
instrument leren bespelen, dus togen we naar Old-Delhi om er een te kopen. Ik
bracht hem de eerste vingertechnieken bij en wat idee over de structuur van
raga"s, en drong erop aan dat hij een echte leraar zou zoeken - maar die
gedachte viel slecht. "Ik Het werd me duidelijk dat hij de muziek
steels wilde leren, net als het Soefisme. Ik zou als een soort spookleraar
fungeren, onzichtbaar voor de buitenwacht. Deze buitenwacht, hier belichaamd
door de Soefigemeenschap van Ook leerde Fazal mediteren. Van de gevoelsrelaties in huize F.I. Khan begreep ik nog steeds niets, althans ik begreep niet hoe het kon functioneren zoals ik meende dat het er toe ging. Waarom bleven die twee vrouwen bij hem? Bij deze man die, althans waar ik bij was, niets anders deed dan hen kleineren, diensten afdwingen en verafgoding eisen? Ik kon het ze niet rechtstreeks vragen, maar gaf Yvonne herhaaldelijk voorzetjes om er zelf over te beginnen. Maar steeds ontweek ze het onderwerp, een beetje bangig, alsof er iets onthuld zou kunnen raken dat haar erg zou schaden. Wel keek ze me soms wat kwijnend aan, als een aansporing om het zelf maar te raden. Spiritueel gezien was Sheikh Fazal een
zware aanwezigheid, tot zijn middel in het aardse. De bekende modder waaruit de
lotus zich opwerkt naar het licht. Hij leek zijn transformatie tot heilige aan
te pakken op typische Amerikaanse wijze, door uitsluitend te werken aan het
uiterlijke. Eerst een goed front neerzetten, dan komt de rest vanzelf wel. Fazal zat er steeds bij als een vermaakte toerist: "Ik versta geen woord en snap er geen bal van, maar het is toch wel machtig boeiend hoor, zoals die Indiërs zich gedragen." Mogelijk was Fazal hierin oprecht: nu hem eenmaal het leiderschap van een Soefigenootschap in de schoot was gerold, wilde hij als zich ook zo goed mogelijk in het Soefisme en de Islam bekwamen. Dat is plausibel en volstrekt eerzaam. Tegen deze mogelijkheid spreekt, dat hij voortdurend benauwd leek om uit zijn rol te vallen. Als de vrouwen meemochten, moesten die aan
de achterdeur eerst zwaar worden gesluierd - zo zwaar als in In bijeenkomsten liet Fazal mij vaak
antwoord geven, althans zijn antwoord vertalen. Ik probeerde steeds loyaal om
er het beste van te maken, want hij was tenslotte mijn gastheer. Gelukkig Of hij me de rest ook zal vergeven? Zijn laatste woorden tot me wijzen niet in die richting... Mijnerzijds heb ik hem het verlies wel vergeven. Maar ook pas nu, met het schrijven van deze woorden. Op een middag kwam ik terug van een bezoek aan Hayat en trof het gezin van de jonge Sheikh aan midden in de voorbereidingen van een pantagruellaanse maaltijd. "Er mag zeker niet te weinig zijn," riep Fazal, een peertje testend. Iqbal en de Duitse zaten in de keuken emmers vol fruitsalade te maken, vijf kookpotten met groenten, een wasteil macaroni en bergen kroketten - een product dat Fazal in Nederland had leren kennen en bij hem zeer in de smaak was gevallen. Tegen zessen stroomde het huis vol
notabelen van de aan de Chisti"s verwante Nizami Orde: de hakim van
Nizamuddin-Aulia, gevolgd door het leidende driespan van secretaris,
penningmeester en schriftgeleerde, en een paar zonen. De oudere heren in
statige gewaden en mutsen van goudbrokaat omwikkeld met een smal wit
tulbandje. Ze brachten ook hun vrouwen
en jongere kroost. Die zaten apart, bijeengehokt in de gebedskamer die nu als zenana dienst deed,
lachend en kwetterend van opwinding over dit vreemde etentje. De tussendeur kon
in deze moderne tijden wel open blijven, wat ik betreurde. Het had best nog
veel strenger gemogen. Op Fazal"s verzoek speelde ik voor de bezoekers een kwartiertje sitar. Eigenlijk had hij een meer substantieel programma gewild, maar ik wist dat je de doorsnee Indiër niet te lang moet vermoeien met klassieke muziek. Ze klapten met enthousiasme, vermoedelijk omdat ze het een dolkomische act vonden, een westerling met een sitar. De stemming zat er meteen goed in. Leuk begin van het circus. Tijdens het serveren van de kroketten ontstond een levendig gesprek tussen de gasten onderling. Ze spraken openlijk over hun gevoelens, erop gerust dat Fazal er geen woord van verstond, en wogen zijn kwaliteiten alsof hij een stuk handelswaar was. De Soefileiders hadden kritiek op zijn manieren, die ze als lomp beoordeelden. Omdat Fazal de kleermakerszit nog niet gewend was, strekte hij vaak uit ongemak een been, anderen de voetzool toekerend - een gruwelijk affront. Maar algemeen betoonden ze zich gevleid dat zij tot dit festijn waren genodigd. "Hij is een heel goed mens," sprak de penningmeester terwijl hij de kruimeltjes paneermeel van zijn duim likte. "Een wijs man, die weet hoe de wereld in elkaar steekt," zei de secretaris. De wasteil macaroni werd nu naar binnen gedragen. "En heel rijk," meende de oudste zoon van de schriftgeleerde, die mij eerder had bekend dat hij een scooter begeerde. "Daar kunnen we allemaal van profiteren." Ook spraken zij met monden vol lof over de
inrichting van het moderne huis en de prijs van de schemerlampen en gordijnen
zoals zij die schatten. Een van de meest ontluisterende aspecten van het voor
spiritueel doorgaande leven in In alle kamers zaten mensen op de grond, papieren borden in de hand. Lege borden en ook veel halflege, lagen her en der. Vooral bij de dames was het, vermoedelijk door de kinderen, tot een soort voederen van de dieren verworden. Ze wisten niet hoe de macaroni te eten en vonden het ook niet lekker. Sommige van de kleinere kinderen uitten hun frustratie over het menu door handjes van de al dente gekookte deegwaren door de ruimte te werpen. De druipende fruitsalade vond greteriger aftrek, maar om die van een slap kartonnen bordje te eten bleek voor velen een te grote uitdaging. Fazal liep zwetend rond, besefte dan opeens dat hij eigenlijk rustig en deftig op de grond moest zitten, plofte neer en zette zijn vrome gezicht op. Ook voor mij werd het nu steeds meer een circus, waar ik me alleen nog maar aan kon overgeven. De zoon van de schriftgeleerde, die Engels sprak, ondervroeg Fazal over zijn Landrover. Die ging daar eerst enthousiast op in, maar versteende opeens toen hij de ogen van zijn hoge bezoekers op zich voelde, en zichzelf over motorvermogen en vierwielaandrijving hoorde oreren. De sheikh uit Californië keek angstig rond, wensend dat hij het gesprek bliksemsnel naar een hoger plan kon trekken, maar de scooterliefhebber was nog niet bevredigd: "Zit er ook een radio in?" Sheikh Fazal, die zich nu steeds vaker als Pir Fazal presenteerde omdat dit nog nadrukkelijker een geestelijke leidersrol impliceert, gaf toe dat er een radio in zat. "En een tapedeck," voegde hij er fluisterend aan toe, wetend dat hij het niet moest zeggen, maar gedwongen door onbeheersbare krachten. De oude schriftgeleerde keek hem over zijn bril heen scherp aan. "Onze gastheer houdt erg van de Indiase
klassieke muziek," zei ik om hem te redden. Tenslotte hing mijn status deels af
van de zijne. "U weet, Hazrat Inayat Khan, zijn geliefde grootvader, was een
belangrijk musicus. Het is erfelijk. Hij "Muziek is maar al te vaak een verslaving aan afleiding," viel de secretaris bits in. "Of blijk van lichtzinnigheid. Mohammed"s waarschuwingen hierover zijn niet mis te verstaan." "Alle muziek die niet Allah"s grootheid bezingt is van de duivel," sprak de schriftgeleerde. Wat was er gebeurd? Was de fruitsalade niet goed gevallen? Opeens besefte ik: er was geen paan geserveerd. Niemand durfde er natuurlijk om te vragen, maar wie het verslavende spul gewend was - en welke Indiër gunde zich na het eten niet zo"n digestiefje? - zou het wel erg missen. Ik meldde dit aan Fazal, die meteen opsprong om de deur uit te rennen. "Nee joh, je hoeft het ze alleen maar aan te bieden. Ze zouden zich generen om hier uitgebreid te gaan zitten smakken, maar als je ze het niet aanbiedt vinden ze je een krent." "Wil een van de heren misschien paan?" vroeg Fazal in het Engels. "Paan iemand, paan?" "Ja graag!" sprak de secretaris. "Ja graag!" riep de penningmeester, en ook een paar zonen van de notabelen gaven toe er wel een te lusten. Misschien door het losbandige gevoel onder westerlingen te zijn. Acht paan werd het al met al. Fazal keek me wanhopig aan. Verontschuldigend hief ik de handel ten hemel. Daar ging ik met mijn kennis van land en volk. "Ik ga ze wel even halen," zei ik. "Er is een stalletje bij Nizamuddin-Aulia." "Oh, gaat u daar heen?" riep de zoon van de schriftgeleerde uit, "kunt u dan ook een pakje Marlboro meenemen?" Nog twee dagen later at het gezin van Sheikh Fazal, door mij wegens dringende afspraken nu vaak verlaten, voor ontbijt, lunch en diner opgebakken macaroni met vijf verschillende groentes. (De kroketten en emmers fruitsalade waren wèl opgekomen, die eerste vooral dankzij de inzet van ons westerlingen.) Macaroni, macaroni, macaroni, tot de overdaad afval werd. Maar het doel was bereikt. De leiding van
de Nizami Soefi"s was zeer over Fazal te spreken en erkende zijn aanspraken.
Nog niet op papier, dat zou nog even moeten De Pir die Geld Kon VerdubbelenHET WAS VRIJDAGAVOND, voor Muslims de tijd voor inkeer en bezinning, in het geval van Soefi"s voor extase. Ik wilde zelf naar een concert in de binnenstad van sitargrootmeester Vilayat Khan, de andere Vilayat, geen familie. Tegen een uur of negen verschenen de Amir Nawaz Frederick van Palland, en Terence Stamp, allebei gekleed voor de zikr in Nizamuddin. Witte gewaden, haar tot over de schouders, kralensnoeren met een zilveren hanger van het vliegende hart. Ze bleven maar kort, moesten eerst nog wat bidden in het Lodi. We keuvelden wat over Van Pallandt kwam over als een mooie, door
het leven verwende jongen, uiterst sensibel, met volle, sensuele lippen. Een
man voor wie elke vrouw door de knieën zou gaan, net als Hazrat Inayat Khan.
Stamp leek gecast in de rol van sidekick,
maar hij bracht die met iets slims waardoor je kon vermoeden dat hij eigenlijk
de leider was. Terence Stamp speelde in Modesty Blaise, deels opgenomen in een
huis in Amsterdam waarin Ewald en ik een paar jaar eerder met vrienden hadden
getript (zie King Acid) en in Meetings with
Remarkable Men, gebaseerd op het gelijknamige boek
van I.G. Gurdjeff, die uit Armenië naar het Oosten was getrokken om aldaar het
Licht te zoeken. Later hoorde ik van Ewald, die inmiddels
was ingewijd in geheimen van een hogere orde, dat Stamp en Van Pallandt samen
valse gouden munten verkochten aan Arabische prinsen in De meeste tijd zaten de twee met Fazal samen in de gebedskamer, de tussendeur gesloten. Ik ging wat sitar oefenen en hoorde niet eens dat ik niets hoorde. Toen ze de kamer uitkwamen werden ze gevolgd door een wolkje van geconcentreerde spanning dat zich in de woonkamer gretig een uitweg zocht. Ik legde de sitar opzij om geen stempel op het samenzijn te drukken. "Nee, nee, ga door - wij moeten toch meteen verder. Leuk je ontmoet te hebben, we zien je nog wel. Groeten aan Ewald." Fazal liet thee aanrukken, we dronken die in stilte, ieder alleen met de eigen gedachten. Wat de zijne waren, werd snel geopenbaard. "Kom even in de gebedskamer, ik wil even iets met je bespreken en het is niet nodig dat anderen dat horen." Ik dacht aan iets in ritueels. Dat "anderen" kon immers alleen zijn twee vrouwen betreffen, die in spirituele zaken, zoals Fazal me had uitgelegd, wel een eindje konden meegaan, maar in de diepte.... "Peter, jij had het laatst over je geldzorgen en - " Ik had Fazal erover verteld als anecdote
over dit krankzinnige land waarin wij elke dag moesten zien te overleven. Mijn
bank in Zelf had Fazal ook geldproblemen, maar die waren meer structureel. Met zijn steeds stukgaande Landrover, twee vrouwen en kinderen, en een liefde voor eten buiten de deur, zat hij elke maand met smart op de cheque uit Genève te wachten - die eigenlijk veel te klein was. "Ze hebben geld zat," zei Fazal, "maar het zijn gewoon krenten." "De meeste kerken zijn beter in inzamelen dan uitgeven." "Het is toch te gek, hè," zei Fazal, "dat
geld ooit een probleem "Het zou mooi zijn." "Heb jij weleens gehoord van reizigers die hun travellers-cheques zogenaamd kwijt raken en dan nieuwe gaan halen?" "Dat wordt wel gedaan, ja." "Makkelijk toch? In één klap je geld verdubbeld. De als vermist opgegeven cheques kun je natuurlijk niet op de bank wisselen, die moet je op de zwarte markt verkopen." "Krijg je nog een betere prijs ook." "Lijkt jou dat niks?" "Hoezo? Ik heb juist vrijwel geen cheques meer." "We zouden het samen kunnen doen. Ik
investeer zeg duizend dollar, we kopen cheques, zetten ze op jouw naam, jij
geeft ze als verloren of gestolen op, haalt nieuwe en verkoopt de vermiste in
de koperbazaar achter "Blok K?" Dat was waar iedereen heen ging. Zelfs lui van de ambassade. "Precies. En dan delen we de winst. Fifty-fifty, wat denk je ervan?" "Waarom doe je het niet in je eentje, dan verdien je twee keer zoveel." "Nee, dat zou niet goed zijn. Ik in mijn positie... Ik ben hier een naam aan het opbouwen, weet je? Jij bent niemand." "Bedankt dat je me eraan herinnert." "Maar zo is het toch? Daarom is het juist interessant om het samen te doen." "En hoe kom jij aan die duizend dollar?" "Die Verstomd keek ik hem aan. Ik voelde een enorme afschuw, toch voelde ik me gedwongen om door te gaan. Misschien was het alleen de gedachte aan honderden dollars, snel te verdienen. Maar mogelijk was het dat ik hem graag wilde helpen zijn eigen gestalte als heilige verder door het slijk te halen. We reden samen naar het hoofpostkantoor op Dehi Entally Road en verzonden het telegram aan Genève. In plaats van de armen had Fazal besloten de dargah te begunstigen. Er moest dringend reparatiewerk worden verricht. Toen de ambtenaar de woorden al aan het optellen was onderbrak Fazal hem ruw: "Sorry, ik heb een fout gemaakt. In plaats van duizend moet er twaalfhondervijftig staan. Dat is één woord." Tegen mij: "Als we het toch doen, doen we het goed." De cheques uit Genève waren drie dagen later al beschikbaar gesteld aan de balie van American Express. Terwijl we in de taxi stapten erheen vroeg ik: "Weet je wel zeker dat je hiermee door wilt gaan, Fazal?" "Absoluut. Die kut Landrover - ik zit nu
weer met een gebroken aandrijfas. Gelukkig een vooras, dus ik "Je moet het alleen doen als je er een goed gevoel bij hebt." "Dat ding moet uit Engeland worden ingevlogen. Weet je wat dat kost?" We stonden samen aan de balie, Fazal als mijn secretaris die me vertelde waar te tekenen. "Het lijkt mij eigenlijk niet zo cool om
hier bij deze zelfde kerels terug te keren met dat verhaal over vermissing,"
zei ik terwijl ik de getekende cheques in een mapje stopte. "Dat "Absoluut gelijk in. Als we het doen moeten we het goed doen." Grafgreep in NizamuddinOP EEN AVOND kwam ik vrij laat thuis. Fazal en zijn vrouwen liepen drukdoend heen en weer, dus poetste ik mijn tanden en trok me terug in de gebedskamer, de tussendeur openlatend. Ik pakte mijn sitar uit de kist, en zat net met een dubbelgevouwen papiertje de speelsnaar te polijsten, toen ik Yvonne en de Duitse zwaar gesluierd naar de achterdeur zag schuiven, de deur naar het achteromstraatje waar de Landrover klaarstond. Een seconde later verscheen Fazal die rap de deur ontsloot, zich met de klink in de hand even omdraaide en riep: "Tot morgen, Peter! Wij moeten even weg, wacht maar niet op ons!" Hij had iets zwarts en zwaars in de hand dat op een gereedschapskoffertje leek. Verdomme, waar gingen ze heen? Een of andere voorstelling of ceremonie? Iets extra heiligs midden in de nacht? En waarom mocht ik opeens niet mee? "Hé Fazal, wat ga je doen?" "Iets dat ik liever niet overdag doe." Meteen keerde hij zich om en ging naar buiten. Vragend staarde ik naar het gaasvenstertje van de kleinste gesluierde. Maar na een seconde keerde Iqbal zich af en volgde haar man en bovenvrouw naar buiten. De massiefhouten deur viel met een dreun in het slot. Ik deed wat oefeningen en zette Bihag in, oud en vertrouwd. Na een uurtje spelen zette ik me aan het mediteren, besloot verder te gaan in savasana en viel meteen in slaap. Of ik snurkte blijft onbekend, want er was niemand om het te horen. Tegen drieën werd ik wakker door het gedaver van de Landrover achter het huis, het dichtvallen van de achterdeur, maar had geen zin om "Welkom thuis" te roepen. Als ze ergens heen gingen waar ik niet mee mocht, en niet eens van mocht weten, ging ik ze niet verwennen met hartelijke wensen. Bovendien bleven Fazal"s laatste woorden doorzeuren: "Iets dat ik liever niet overdag doe" - wat kon het in godsnaam zijn? Iets te doen met de vrouwen misschien? Reiniging na menstruatie? Een speciaal ritueel in de moskee? Toch geen enge dingen? De slaap overmande me snel weer en de volgende ochtend werd ik pas laat wakker, in een leeg huis. Ik ging de deur uit naar een eethuisje in Nizamuddin, at wat chappati"s met omelet en ging bij Hayat op de koffie. Op de trap hoorde ik al dat het druk was in de flat. Dat was het bij Hayat vaak, omdat ze opbouwwerk deed in de basti, in besturen en committees zat en om te overleven ook nog vertaalwerk deed, dus dacht ik er niets speciaals van. Hayat rukte de deur van de flat open voor me en keek me fel aan: "Ah ben je daar eindelijk! Nou het is wat moois wat jullie hebben uitgevoerd!" "Hoezo? Ik heb helemaal niks uitgevoerd. Een beetje studeren enzo en -" "En vannacht dan? Noem je dat niks?!" "Hayat, ik heb geen notie waar je het over hebt." "Was jij er niet bij dan?" Perplex keek ze me aan. "Wat is er gebeurd Hayat?" "Dat stuk ellende! Hij heeft vannacht met de Dargah Sharif opengebroken, het poortje versterkt nieuwe planken en ijzeren staven, er nieuwe grendels en sloten opgezet, en een ander bord opgehangen: "Spiritueel opvolger Pir Fazal Inayat Khan"!" "Godallejezus..." "Natuurlijk heb ik meteen een slotenmaker besteld! Maar ja, dat is die kluns uit de basti die zijn vrouw ziek is en - " "Wie staat op het bord als sleutelbewaarder genoemd?" "Ene Iqbal, ken jij die?" "Ja, dat is Fazal"s, eh... zeg maar kindermeisje." "Dus als Pir Vilayat straks naar "Ga even zitten, Hayat; denk aan je bloeddruk." "Even zitten?! Ik denk dat ik liever even - " Maar ze ging toch zitten en staarde wit van woede naar het portret van haar geliefde Pir-o-Murshid, de bekende foto in halfprofiel waarop hij als een ziener naar het licht kijkt, de bebaarde kin iets geheven, de krullende haren over de schouders spelend. "Dat hij dit heeft durven doen," zei ze zacht. Ik vertelde Hayat over mijn bevreemding de vorige avond, Fazal"s woorden aan de achterdeur. Dit plaatste mij ten overvloede weer midden in het huishouden van de grafschenner. "Over een paar dagen ga ik bij hem weg,"
zei ik. "Ik ga naar "Nou da"s je geraden ook. Ga maar liever vandaag nog." "Dat "Ik heb geen plek, sorry hoor. (Hoewel er niemand anders was.) Kom maar weer eens langs als je terugkomt." Het zou een half jaar In den beginne was de leegte en de vrede. Toen kwam het woord en daarmee het weerwoord. O Heer, laat mij U kennen zonder U te noemen! Toen ik terugkwam op mijn logeeradres zaten ze alledrie in de woonkamer, klaar voor de onvermijdelijke confrontatie. "Verdomme Fazal, wat heb je nou gedaan, man?" "Soms moet je ingrijpen in de werkelijkheid om die in overeenstemming te brengen met hogere waarden." Hogere waarden, ingrijpen in de werkelijkheid? Was dat niet ook Hitler"s traject? En dat van Lenin, Mao en al die andere megalomane gekken? "Fazal luister, er is toch geen hogere waarde dan de liefde? En met hoeveel liefde heb jij daar gisternacht het breekijzer ter hand genomen?" Er volgde een lange en kromme rechtvaardiging. Yvonne keek me af en toe aan als een kind dat iets vies in de hoek van de kamer heeft gedaan en hoopt dat het niet gemerkt wordt. Zoveel liefde, voor zo"n moeilijke man - wat een pijn kreeg je dan te verduren. Mijn innerlijke rechter besloot haar ontoerekeningsvatbaar te verklaren. En de Duitse, ach die had het al zo zwaar, die had haar straf al vooruit opgelegd gekregen, levenslang misschien wel. "Ik vind dit echt een klotenstreek van je, Fazal, ik meen het. En Hayat denkt dat ik ook in het complot zat." Het is maar goed dat jullie we even uit elkaar gaan," zei Iqbal, de nieuwe sleutelbewaarster. "Je vliegt vrijdag, is het niet?" vroeg de Duitse. Haar stem klonk geknepen. Spanningen waren er ook zonder mij al genoeg. "Ja, maar ik ga vandaag al ergens anders logeren, ik ben iemand tegengekomen en - ." "Zoals je wilt," zei Fazal. Terwijl ik mijn tas inpakte zag ik door de tussendeur hoe Fazal en Yvonne zich in de keuken afzonderden. Ik sleepte mijn sitarkist richting voordeur en hoorde net een flard: "Fazal, denk je nu echt dat alles zal gaan zoals je gepland hebt?" Even later zat ik met mijn spullen in een Ik vloog inderdaad naar Kathmandu, maar ging nooit naar American Express en leefde van de cheques nog lang en gelukkig. Mogelijk was Fazal"s studie van het Soefisme inmiddels zover gevorderd dat hij zich de treffende woorden van zijn grootvader, Hazrat Inayat Khan, herinnerde. Zelf moest ik er vaak aan denken: "Wie zich laat bedriegen is een sufferd, wie bewust toelaaat dat hij wordt bedrogen is een heilige." Pas vier jaar later, in Nederland, hadden we weer contact. Op een avond, ik weet niet hoe hij aan mijn nummer kwam, belde Fazal me thuis op. Hij was nu als Pir mondiaal aktief en reisde heel wat af, zij het vooral naar kleine zaaltjes. "Hé Peter, jij hebt nog wat geld van mij, dat wou ik nu weleens hebben." "Dat was niet van jou Fazal, dat was van het hoofdkwartier in Genève. Zij hebben mij als goede Soefi een studiebeurs gegund voor mijn muziekstudie. Welbesteed, mag ik zeggen." "Flikker op, joh (hij sprak al goed Nederlands), ik moet ik die poen hebben! Voor de dag ermee of ik kom eens langs om je in mekaar te rammen." "Vergeet het, Fazal. Ken je Wet van Karma? Zie mij maar als een instrument in de hand Gods." "Je bent een ontzettende klootzak." "Zo hebben we allemaal onze rol in het
leven. Ik ben echt trots dat ik jouw klootzak mag wezen." Beng, Het zelfde jaar zag ik eenmaal de andere opvolger, Pir Vilayat Khan. Hij had een voordracht in de Kosmos, een centrum voor zelfgroei in Amsterdam. Ik was laat gekomen en zat op de achterste rij, vlak bij de deur. Op het moment dat de aankondiger het podium opkwam ging die deur open op een kier. Daar stond Fazal"s oom Vilayat, gekleed als een profeet, herkenbaar een zoon van zijn vader, met lange golvende lokken tot over de schouders. Hij had een harmonisch, vriendelijk gezicht, zij het wat zorgelijk, alsof hij bang was voor een parkeerbon. "En dan is het nu tijd..." zei de spreker met een stem vol drama. Opeens greep Pir Vilayat Khan onder zijn kleren, bracht een borstel tevoorschijn en haalde die een keer snel door zijn fraai bijgehouden dos. Tja, als je haar maar goed zit. Hij stak de borstel weer weg, rechtte de rug en - "...om de grote man in ons midden te verwelkomen. Dames en heren hier is - " Pir Vilayat schreed door het middenpad naar voren. Nog voor de zaaldeur achter hem dicht kon draaien was ik er al uit. Ik weet zeker dat dit een groot verlies voor me is, dat hij, zoals dierbare vrienden me verzekeren, een heel lieve man is en een goed herder voor zijn gemeente; maar de uiterlijke verzorging, zeg maar de showbizz, heeft voor mij in de religie echt afgedaan. O Heer, laat mij U kennen zonder U te noemen! |