Het Moeras van Eden
katern 4



Ik kan me niet herinneren dat we veel te eten kregen, maar de mensen leken zelf ook niet genoeg te hebben. Wat we tekortkwamen aan leeftocht werd meer dan goedgemaakt door de kwaliteit van het gezelschap. Hoewel we hier nog steeds in Shia-land waren had de oproep tot verdraagzaamheid van de Profeet hier meer effect gehad. We waren opeens geen honden meer die met stenen moesten worden verjaagd, maar medemensen - zij het een soort die onverstaanbaar stond te blaffen.
     Behalve de begroetingen verstonden we ook geen woord van wat onze gastheren zeiden, maar er werd veel instemmend geknikt en geglimlacht en eenmaal gegrepen handen werden pas na lange tijd losgelaten. 's Avonds, toen we de Uher uitpakten en Umm Khalsoum een concert lieten geven, was de hal bomvol. We speelden de band steeds opnieuw totdat de batterij opraakte en haar hartverscheurende, lang aangehouden noten degenereerden tot het gejank van een kat met liefdesverdriet. Het apparaat had een piepkleine luidspreker en het vermogen was karig, maar die nacht in de moerassen, in die miniatuur kathedraal van biezen, kwam er een volume uit om kippevel van te krijgen.
     Het was alsof de liefde van de luisteraars het volume honderdvoudig versterkte. Het donderend applaus na elke climax (het eind van een lange weeklacht, geaccentueerd door een dramatische stilte) leek bijna evenzeer ons te gelden als haar, de Egyptische Callas, die de klassieke muziek van het Midden-Oosten indrukwekkend gestalte had gegeven. Zo'n veertig jaar lang, tot haar dood in 1974, was Umm Khalsoum vaker te horen op Radio Caïro (te beluisteren tot in Nigeria en Maleisië toe) dan alle andere vocalisten bij elkaar. Afgezien van de Koran was zij de sterkste bindende kracht voor alle stammen van de Arabische wereld, van de Mahreb in Noord-Afrika tot deze Mesopotamiërs in de Zuid-oostelijke hoek van Irak.
     Het tekent onze naïveteit dat we nooit eerder gehoord hadden van deze stam, die door Wilfred Thesiger een jaar voor wij er kwamen zo liefdevol was beschreven in 'The Marsh Arabs'.[11]) Het voordeel hiervan was, dat we totaal verrast waren. We hadden ons Arabieren altijd voorgesteld als woestijnmensen die zand als hoofdvoedsel hadden en hun eigen water moesten drinken om niet van dorst om te komen. Hier vonden we Arabieren wier hele leven bestond uit een worsteling om hun hoofd boven water te houden en die geen grotere luxe kenden dan droge voeten. Het woord Mesopotamië, 'in het midden van rivieren' gaf hun positie bijzonder goed weer. De rivieren die de stam met hun vele takken omarmden verschaften hun drinkwater, volop vissen om te vangen of te spiezen, gratis irrigatie van hun velden, een onderhoudsvrij wegenstelsel en een verdedigingslinie zoals woestijnbewoners die niet kenden.
     De uitgestrekte omgekeerde delta waar de Tigris en Eufraat samenkomen overstroomt zo vaak dat het landschap voortdurend verandert. Dit maakt het voor buitenstaanders moeilijk om zelfs maar een mentale kaart van het gebied te maken - en makkelijk om er de weg kwijt te raken op waterweggetjes die doodlopen in moerassen of op zompige paadjes die leiden naar goede plekken om te verdrinken. Deze natuurlijke isolatie maakte het mogelijk dat de Moeras-Arabieren duizenden jaren 'onontdekt' en onaangepast bleven.
     Saddam Houssein zou zich later met de historische taak belasten deze ronddobberende stammen onder Bagdads controle te brengen. Gefrustreerd door het falen van meer traditionele methoden, bedacht hij de briljante strategie om hun habitat te verwoesten. Terwijl de overwinnaars van de Golf Oorlog elkaar complimenteerden met de handhaving van een vliegverbod in het Zuiden, wierpen de grondtroepen van de dictator dammen op en vergiftigden ze de moerassen zodat de mensen niets meer te eten en te drinken hadden en pantserwagens gevaarloos naar de meest afgelegen dorpjes konden komen om het land in bloed te drenken. Als ik de bitterheid die ik voel over deze wandaden afzet tegen de korte tijd die wij bij deze mensen doorbrachten, kan ik alleen maar hopen dat Thesiger het niet heeft hoeven meemaken.

Al Jazair staat in mijn geest gegrift als een van de weinige plekken op aarde waar de mens in harmonie leefde met de omgeving en haar niet verwoestte uit hebzucht naar meer rijkdom dan zij natuurlijk voortbracht. Ik vond meer van zulke plekken in de jungles van Zuid-Amerika, op Afrikaanse savannen, in afgelegen Himalaya-valleien en op Indonesische eilandjes die waren overgeslagen door de missie; maar in het laatste decennium zijn die bijna alle verziekt door commercie, met opzet of terloops ontvolkt, ontbost, of verwoest door dat giftigste van alle westerse kwaden, tourisme.
     Er is een fundamenteel onderscheid tussen de tourist en de reiziger dat voorkomt uit hun verschillend tijdsperspectief. De tourist is de ultieme passant; hij is erop uit om zoveel mogelijk te genieten in de korte tijd die hij heeft uitgetrokken. Als dit alleen kan ten koste van de locale bevolking, het zij zo. Hij is toch niet van plan gauw weer terug te komen. Après le touriste le déluge.
     De reiziger, zelfs als hij of zij uiteindelijk maar een dag ergens blijft, had er even goed maanden, jaren, of voor altijd kunnen blijven. Deze mogelijkheid geeft hem - althans waar hij zich prettig voelt - een gevoel van verwantschap met en respect voor zijn potentiële buren. Wat hij zeker niet doet is hen vernederen door begeerte uit te drukken naar voorwerpen die voor hen meer dan materiële waarde hebben, laat staan dat hij er geld voor zou bieden. In feite heeft hij meestal weinig interesse in het verwerven van goederen omdat hij alles wat hij aanschaft met zich mee moet slepen. Het laatste dat hij wil zien zijn rituele dansen buiten context en feestelijkheden die verdrinken in de droefenis van vertoning om den brode.
     De reiziger is, metaforisch gesproken, altijd op zoek naar zijn ziel. Als hij hem ergens tegenkomt kan hij proberen hem te verleiden om mee terug naar huis te komen, of hij kan besluiten te blijven waar hij hem aantreft. Sommigen vinden hun ziel hun hele leven niet en blijven hem zoeken op de meest onwaarschijnlijke plekken, wat overigens een onderhoudende bezigheid kan zijn. De tourist loopt achter zijn of haar onderbuik aan. Onmiddellijke bevreding van behoeften is waar hij op aast: visueel strelende beelden, lekker eten, statusverhogende culturele emblemen en erotische prikkeling - plus ontlading waar mogelijk.
     De tourist is, in zijn slechtste vorm, de duivel zelf. In zijn beste manifestatie is hij als een kind dat vernielt zonder erbij na te denken. De reiziger, in zijn ideale avatar, is een engel. In minder verheven verschijningen is hij altijd nog een gevallen engel.

We werden om vier uur gewekt voor het ochtendgebed en gingen een uurtje later aan boord. Ontspannen dreven we door de tijd naar Al Medina, een stadje dat zichzelf geëerd had door de naam aan te nemen van Mohammeds geboorteplaats. We bleven hier maar kort, net lang genoeg om de helft van de watermeloenen uit te laden, maar zelfs zulke simpele handelingen als het kopen van brood en dadels waren voldoende om de vriendelijheid van de mensen te ervaren. Vreemd genoeg werd de bemanning van de boot ook hartelijker naarmate we verder zuidelijk kwamen. Misschien ontdekten ze dat we toch geen shaitans waren, maar gevallen engelen.
     De rivier stroomde even loom als de vorige dag maar de wind was aangewakkerd en bracht ons net voor donker in Al Qurna, waar de Eufraat en de Tigris samenkomen. Omdat we sinds Suq-ash-Shuyukh de hele tijd wateren groot en klein in de hoofdstroom van de Eufraat hadden zien vloeien, had de ontmoeting van de twee rivieren voor ons minder drama dan verwacht. Niettemin, dit was waar Adam en Eva gewoond moesten hebben toen de aarde geschapen werd, een plek met zoveel touristisch potentieel dat je er hartkloppingen van zou krijgen.
     Iemand in de gemeenteraad had die ook gevoeld: niet ver van de vermolmde pier waar onze boot aanlegde stond een bord in Arabisch, Engels en zwarte schimmel dat een niet bijster hoge maar wel vrij dikke boom van de vijgenfamilie identificeerde als de oorspronkelijke Boom des Levens. Hij zag er niet gezond uit en zelfs als je geloofde, wat honderden miljoenen Joden, Christenen en Muslims inderdaad doen, dat de aarde pas zesduizend jaar geleden gecreëerd werd, was het niet eenvoudig je voor te stellen dat deze boom meer dan honderd jaar oud was. Misschien was dat waarom de promotie gefaald had. Er was geen enkele indicatie dat iemand ooit deze historische plaats bezocht. Geen ijsjesverkoper, geen gidsen of sjacheraars, zelfs geen bankje om even op bij te komen van deze aangrijpende confrontatie met de oertijd.
     We namen we een kamer in een hotelletje van drie verdiepingen in witgesausd beton dat sterk naar insectenverdelger rook. Vanaf ons balkon keken we uit over het stadje (helaas, geen rietwoningen hier) en een hoekje van de Hof van Eden. Je kon merken dat de tuinman eruit gegooid was. Verspreid tussen de dadelpalmen lagen karkassen van vrachtwagenbanden, hompen cement, bergen gebroken frisdrankflesjes en van alles en nog wat dat de hotelgasten hadden verkozen niet langer te bezitten.
     Het eerste dat we ontdekten toen we een wandeling maakten was het kadaver van een schaap. Het duurde een paar seconden voor we beseften dat het dier dood was, omdat het overdekt was met een dikke laag witte maden die bedrieglijk veel leek op een schone wollen vacht, zacht gestreeld door de avondbries.
     Na toch maar weer een vegetarisch avondmaal gingen we vroeg ter ruste, met het gevoel dat we een missie nagenoeg hadden volbracht. Na een reis dwars door Mesopotamië waren we nu in het diepe Zuiden aangekomen, nog slechts zeventig geasfalteerde kilometers van Basra, een stad die we ons voorstelden als een prima oord voor rust en ontspanning.

Basra, met 100.000 inwoners in die tijd de derde stad van Irak, zag eruit als Bagdads achterlijke neefje. De bazaars waren nog lelijker, de mensen armer; en terwijl het stadsaanzicht van Bagdad nog werd opgesierd door tientallen gouden en blauwe koepels en minaretten, was er hier niets dat het oog vreugde verschafte - en ik zeg dat zo apodyctisch niet uit luiheid. Het was op slag duidelijk dat we, als we enthousiast wilden blijven voor de Oriënt, hier snel vandaan moesten. Het was alleen niet makkelijk te zien waarheen en hoe.
     Basra, Iraks enige haven, ligt aan de noordelijke tip van de Perzische - herstel, Arabische - Golf, tachtig kilometer landinwaarts aan de Shatt-al-Arab, het verraderlijke stelsel kanalen, troggen en zandbanken waardoor de wateren van Eufraat en Tigris naar de zee toe vloeien. De Shatt dient als de natuurlijke grens tussen Irak en Iran - hoewel Saddam Hussein zijn best zou doen om de lijn tweehonderd kilometer oostwaarts te leggen naar het even natuurlijke Zagros Gebergte.
     Saddams ambitie is begrijpelijk. Die geduchte bergketen, duizend kilometer lang en meer dan 4500m hoog, vormde millennia lang de waterscheiding tussen de Arabische en de Perzische invloedssferen. Als bonus bij de historisch verantwoorde correctie zou hij negentig procent van de Iraanse olievelden hebben verkregen.[12]) De aspirant-bouwer van een groot-Arabisch rijk onderschatte echter de gedrevenheid van revolutionair Iran om vast te houden aan haar enige substantiële bronnen van inkomen en veranderde daardoor de Shatt-al-Arab in een modderig massagraf. Het was hier dat zijn waarde opponent, de Shia leider Imam Ruhollah Khomeini zijn onsterfelijke grootheid betoonde door stoottroepen van kinderen te formeren die de mijnenvelden in werden gestuurd om de doorgang vrij te maken voor zijn meer waardevolle, beter getrainde infanterie. Na ongeveer een miljoen doden en zeker zoveel verminkten is de grens blijven liggen waar wij hem toen aantroffen.
     We vouwden de landkaarten uit en bestudeerden onze opties. Als we de Shatt-al-Arab overstaken en pal naar het Oosten gingen zouden we al gauw tegen de Zagros oplopen. Tussen Shiraz in het Zuiden en Arak in het Noorden was er geen enkele weg overheen. Er was een noordoostelijke weg die voor de bergen langs scheerde, maar die leidde rechtstreeks naar Teheran, een stad waar we niet echt naar verlangden. Een andere weg liep naar Kuweit, maar dat staatje stond erom bekend dat het er duur was en scheen weinig attracties te hebben behalve dat je er bij de transfusiedienst je bloed kon verkopen.
     Omdat Basra een zeehaven was en wij met monsterboekjes uitgeruste zeelieden waren, togen we naar de haven om te zien of we ergens konden aanmonsteren. De meeste schepen waren roestige kavaljes met Arabische namen die lagen te smachten naar een stelletje maagden als wij om een diep zeegraf mee te delen. Een paar andere, slechts weinig beter onderhouden, hadden thuishavens als Gdansk en Leningrad. Ze werden zo zwaar bewaakt dat we nog geen teen op de loopplank konden zetten. Jonge matrozen kwamen naar de railing rennen om een blik te werpen op ons vrije jongens uit het Westen. We lachten en wuifden naar hen, maar de meesten durfden niet eens terug te zwaaien. Het was het droevigste dat we ooit hadden gezien. We dachten aan Bulgarije en 'Bevrijdingsdag' en zouden ons leven hebben geriskeerd voor de kerel die overboord was gesprongen.
     Van de twee West-Europese schepen was er maar een die ons aan boord liet, een met spuug opgepoetst Deens vrachtschip. De kapitein, de soort man die als hij minder goed op school was geweest jeugdherbergvader was geworden, gunde ons graag een rondleiding over zijn schip en serveerde ons zijn grootmoeders kippe-groentensoep; maar toen we de kwestie van emplooi aansneden staarde hij ons verbluft aan.
     "Kijk, we hebben echt monsterboekjes!" We overhandigden ze snel, nog steeds vol van verwachting.
     "Maar ze zijn leeg!" riep de kapitein, bijna beledigd.
     Als we eerder hadden gevaren, was elke reis gedocumenteerd geweest met stempels en handgeschreven aantekeningen. Onze pagina's, zagen we nu ook in, waren bijna beschuldigend blanco.
     "Ja, dit zou onze eerste reis zijn."
     De Deen lachte hartelijk: "Mijn beste jongens, jullie zijn geen zeelui, en dat zullen jullie ook nooit worden! Komop, gooi die paperassen overboord en en laten we het vieren."
     We wisten niet zeker wat er te vieren was, maar vermoedelijk werd ons een hoop zwaar werk bespaard - en veel zwaar drinken. Het was pas twee uur in de middag, maar door een rappe opeenvolging van aquavitjes weggespoeld met bier waren tegen zes uur zo laveloos dat hij ons door een paar echte zeebonken in bed liet stoppen. De volgende ochtend werden we wakker in een kleine tweepersoonshut, gealarmeerd door het gedreun van een motor en de schommelende beweging van een schip dat danst op de golven. Het klassieke jongensboekverhaal van knapen die tegen hun wil mee de zee op worden genomen en meestal eindigen als piraten?
     Ik sprong de kooi uit, keek uit de patrijspoort en zag een Irakese kanonneerboot een snelle U-bocht maken in de haven; hij sloeg het modderige water met volle kracht tot schuim en maakte woeste golven die tegen onze vrachtvaarder aanbeukten. Niks piraterij in ons verschiet, niks schipbreuk op onbewoonde eilandjes.
     Nu onze nautische carrières tot een vroeg einde waren gekomen (en daarmee alle hoop op redelijk comfortabel transport), besloten we te trotseren wat er te trotseren viel en Zuid-Iran in te trekken. De kaart van Bartholomew & Sons suggereerde dat we met enig gezigzag het Zagros gebergte over moesten kunnen komen naar een droom van een bestemming: Shiraz, de stad van Hafiz en Saadi, tapijten en miniaturen, cypressen en rozentuinen.
     We haalden onze tassen op uit het hotel waar ze getweeën de nacht door hadden gebracht en huurden een rose Buick om ons naar de grens te brengen. De lak was zo dof dat het leek alsof de auto was geschuurd door jarenlange zandstormen. Nadat we de Shatt-al-Arab waren overgestoken scheurden we over een vlakke zandwoestijn die tot een labyrinth werd gemaakt door plukjes dikbladige struiken. De gebarsten grond werd doorsneden door tientallen droge rivierbeddingen. Onze chauffeur, een knappe jongeman die romantisch naar haarolie rook, slingerde vol zelfvertrouwen links en rechts tussen de bosjes door, zo zelfverzekerd alsof de weg met onuitwisbare inkt in het zand stond getekend. Ondertussen zong hij deuntjes, vermoedelijk liefdesliedjes, die vervuld waren van een hartgrondige melancholie. Wij ondergingen dit ongeveer een uur tot we opeens beseften: de schat is verdwaald. We lieten hem stoppen en zijn dwaling erkennen, hetgeen niet gemakkelijk was want hij droeg een horloge en een lawaaiig shirt.
     Ik klom op het dak van de Buick en keek om me heen, gegidst door Ewald die "Zie je iets?" bleef roepen en steeds nieuwe kijkrichtingen suggereerde. Dat werkte. Ik ontdekte een hoekige grijze massa, onmiskenbaar door mensen gemaakt, hooguit twee kilometer ver. Vijf minuten later stonden we voor de Irakese grenspost.
     Het gebouw was ongeveer zo groot als een openbaar toilet, maar schoner dan de meeste. We werden keurig het land uitgestempeld en ontdekten vervolgens dat onze taxi het niemandsland voorbij de slagboom niet in mocht - en dat de Iraanse controlepost niet eens in zicht was.
     We sjorden onze expeditiekoffers op onze rug en staarden zwijgend naar de zandvlakte die zich voor ons uitstrekte. De douanebeambten glimlachten met slecht verholen vermaak over ons ongemak, maar waren wel zo vriendelijk om ons de richting te wijzen: Oost!


     




  1. De stijl van urineren is een van de vele aspecten van traditie die verhit werden bediscussieerd in de eerste eeuwen van de Islam, toen de Hadith, de canon van gebruiken, werd vastgelegd - gebaseerd op het voorbeeld van de Mohammed als beschreven door de diverse bronnen. Hoewel in brede kring wordt aangenomen dat de Profeet immer en altijd hurkte, zijn er ook autoriteiten, waaronder Hudhayfa, die staande houden dat de Profeet ook staande waterde.
  2. Besnijdenis komt in de Koran nergens voor, is ook niet een van de vijf Zuilen van het Geloof en is dus strikt genomen niet verplicht. (Het Joodse geloof is in dit opzicht anders: een onbesneden Jood is even ondenkbaar als kosjere ham.) Het is echter wel een belangrijk onderdeel van de Hadith en onbesneden Muslims komen alleen voor in zeer afgelegen streken waar niemand beschikbaar is die de operatie kan uitvoeren.
  3. De kaulima wordt op twee manieren gelezen: de meesten vatten hem op in exclusieve betekenis, 'Mohammed is Zijn enige profeet', maar verschillende auteurs, vooral Sufis, laten de deur open, zij het alleen op een kier, om Mohammed te rangschikken naast andere profeten.
  4. Onze verwachtingen i.c. Bagdad waren deels gebaseerd op de Chambers' Encyclopaedia uit 1874 die vaak opmerkelijk up-to-date is: 'De stad ziet er van buiten bijzonder pittoresk uit, doordat zij is omgeven en doorregen met dadelpalmgaarden, waar doorheen men een glimp kan opvangen van glanzende koepels en minaratten; maar de aanblik wordt er bij nadering niet beter op. De straten zijn nauw, kronkelig, ongeplaveid en vuil, vol met gaten, en ze liggen vol met kadavers, die echter voor het merendeel worden opgeruimd door honden, de enige openbare lijkopruimers die het Oosten kent. Het uiterlijk van de huizen correspondeert met de weerzinwekkende aanblik van de straten. Ze hebben meestal geen ramen aan de straatkant en zijn gebouwd van oude baksteen; maar hun inwendige is vaak weeldering geornamenteerd. De gewelfde plafonds, rijk lijstwerk, spiegelmozaïek en zware vergulding roepen bij de reiziger herinneringen op aan 'de gouden eeuw van Haroun Al-Rashid'. Dezelfde onschatbare Chambers heeft ook een lemma van vijfduizend woorden over de klank 'Om', de Indiase 'Moeder van Alle Geluiden'.
  5. Een deel werd al in de begin van de 20e eeuw met de grond gelijk gemaakt door Khalil Pasha, de Turkse gouverneur, maar het merendeel moest wachten op de Britten, wier jaren-'30 visie op een modern Irak de verwoesting vergde van een stad die in 762 A.D. door de Abbasidische kalief Al-Mounsour was gesticht nabij een plaats die toen al 3000 jaar een belangrijk centrum van beschaving was.
  6. Als geciteerd door R.A. Nicholson in 'The Mystics of Islam', London, 1914.
  7. Robert Byron, 'The Road to Oxiana', Macmillan & Co., London, 1937. Heruitgegeven met voorwoord van Bruce Chatwin in Picador, Pan Book, London, 1981.
  8. Alfred Guillaume, 'Islam', Penguin, London, 1990.
  9. Jalaluddin Rumi, een vers uit zijn 'Masnavi', vrije bewerking van de E.H. Whinfield vertaling zoals geciteerd in R.A. Nicholson, Op. Cit., London, 1914.
  10. Uitverkiezing per kameel was geen nieuwe notie. In 622, het eerste jaar van de Islamitische jaartelling, kwam de Profeet na een tumultueuze bedevaart naar Mekka teruggevlucht naar Medina. Hij was zo bang om rivaliserende clans volgelingen te schofferen dat hij het aan zijn kameel overliet om te beslissen bij wie hij zou logeren.
  11. Wilfred Thesiger, 'The Marsh Arabs', Penguin Books, London, 1967.
  12. Hiermee zij niet gesuggereerd dat Irak de aanvallende partij was, of alleen stond in het koesteren van territoriale ambities. Imam Khomeiny's regime zat al jaren te stoken in Iraks Shiïtische Zuiden en gedachten aan afscheiding, gevolgd door onmiddellijke annexatie van Mesopotamië zullen zeker zijn opgekomen in het collectieve hoofd van revolutionair Iran.